De voorzitter antwoordt, dat de commissie voor algemeen financieel beheer en ruimtelijke ordening van dit adres hoeft kennis kunnen nemen en daarover advies aan het college heeft uitgebracht. Overigens wijst spreker erop, dat het hier niet gaat over een beslissing van het college, maar een indertijd door de gemeenteraad genomen beslissing, die door burgemeester en wethouders thans wordt uitgevoerd. Overigens voor wat de bijdrage voor de heer Rommens betreft in voor deze gunstige zin De heer Verheijen repliceert, dat adressant toch niet de dupe mag worden van het besluit van de ruilverkavelingscommissie om uiteindelijk de leiding te leggen op een grotere afstand van zijn bedrijf, dan af?.n- vankelijk de bedoeling was. Bovendien is de aanleg van de waterleiding door deze ruilverkaveling ook nog enkele jaren uitgesteld, wat thans ook financieel ongunstiger voor betrokkene is. De voorzitter geeft een overzicht van de gang van zaken bij deze aansluiting op de waterleiding. De vader van adressant heeft in i960 de gelegenheid gehad om met een bijdrage op grond van deze regeling zijn bedrijf op de waterleiding aan te sluiten. Daarna heeft hij zijn bedrijf aan z'n zoon overgedragen, waarbij aangenomen mag worden, dat bij de prijsbepaling met het ontbreken van een waterleidingaansluiting rekening zal zijn gehouden. Inderdaad zijn de kosten, bij 1959 verge leken, thans gestegen van 5°737jtot 10»8455 j maar dat houdt tevens in dat het bedrag van de gemeentelijke bijdrage nu ook hoger is. De heer Verheijen betwijfelt of de kosten van aansluiting bij de overdracht van vader op zoon invloed hebben gehad. Overigens meent hij te weten, dat de gemeentebesturen van Prinsenbeek en Breda in deze aangelegenheid veel coulanter zijn. De heer Braat zegt het ten dele met de heer Verheijen eens te zijn en vraagt of er geen compromis mogelijk is in dien zin, dat van de ruilverkaveling ook een bijdrage xrordt verkregen. Immers deze man heeft in 1964 de aansluiting aangevraagd en door de toen op handen zijnde ruilverkaveling is de behandeling van dit verzoek toen steeds maar uitgesteld. Op verzoek van de voorzitter zegt wethouder A. Luijkx in zijn hoe danigheid van voorzitter van de ruilverkavelingscommissie, dat er in deze redenering toch iets niet klopt. Er is juist sprake van, dat thans de mogelijkheid van de komende ruilverkaveling is benut voor de aanleg van deze waterleiding. Immers, was deze ruilverkaveling niet gekomen, dan had de waterleiding vanaf de Lange Brugstraat doorgetrokken moeten worden. Dan waren de kosten voor deze betrokkenen in het geheel niet te betalen geweest. Ook overigens wijst hij op de consequenties die een afwijkende regeling in dit geval met zich zouden meebrengen. De heer Verheijen zegt dat de kosten voor de gemeente veel hoger komen te liggen, als er door het gebruik van verkeerd drinkwater bepaalde ziekte-epedemien zouden uitbreken. De heer C. Luijkx zegt dat er met betrekking tot de schuldvraag toch ergens een hiaat zit. Rommens is thans gedupeerd doordat zijn verzoek in 1964 door ruilverkaveling of het waterschap "Mark en Dintel" niet in behandeling is genomen. De heer Braat verzoekt burgemeester en wethouders zich tot het bestuur van de ruilverkavelingscommissie of het betrokken waterschap te wenden om een bijdrage in verband met de kostenverhogende vertraging van de in 1964 door de heer Rommens gedane aanvraag om aansluiting op het waterleidingnet. Wethouder Luijks meent dat dit geen zin heeft. De voorzitter merkt tenslotte nog op, dat door de aansluiting op het waterleidingnet het betrokken bedrijf zeker 5=000,meer waard zal worden.

Raadsnotulen

Etten-Leur: 1936-1979 | 1969 | | pagina 234