Gemeente Etten en Leur Notulen van de openbare vergadering van de raad der gemeente Etten en Leur, gehouden op donderdag, 28 januari 1965, des avonds om 7»00 uur in het raadhuis. Aanwezig: A.J.Ao Oderkerk, voorzitter. A.P. Snijders, secretaris. behalve de heer A. van Steen, die wegens ziekte verhinderd is, alle raadsleden, te weten; C.J. Pijs, wethouder. P. Feskens, wethouder. W.A. Aerts, J.C. Arnouts, A.F.C.M. Braat L.J.M. de Bruijn, A.J.Th. Duynstee, H. van Ginneken, J.C. van Kuijck, A.A.W. Luijkx, C.M. Luijkx, W.A. Luijkx, JhrA.J.F.X. Verheyen, D.B.H. van Vleuten, N.J. de Weert, J.A. Willemse. W.H.G. Nijs, notulist. De voorzitter opent de vergadering met gebed en heet op deze eerste vergadering van het nieuwe jaar de leden hartelijk welkom, inzonderheid de heer A. Luijkx, die na een ziekte van enige maanden, thans weer "verfrist naar geest en lichaam in ons midden is teruggekeerd". Verder verontschuldigt spreker de heer van Steen, die momenteel in het ziekenhuis is opgenomen. De aard van de ziekte is spreker niet bekend. Op zijn voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming besloten om aan het ziekbed van de heer van Steen, namens de raad, een bloemetje als blijk van medeleven te laten bezorgen. Hij wijst vervolgens als voorstemmer aan nr. 3 van de presentielijst, de heer D.B.H. van Vleuten. Hierna gaat de voorzitter over tot de aanbieding van het jaarverslag 1964 door het uitspreken van een rede, die hierna met het jaarverslag als respectievelijk bijlage 1 en 2 bij deze notulen zijn gevoegd. De jaarrede wordt door de raad met een applaus gewaardeerd, waarna de heer Willemse verzoekt als oudste lid van de raad het woord te mogen voeren. Hij richt zich hierop met de volgende woorden tot de voorzitter: "Het jaar 1964 ligt achter ons en ik meen te hebben moeten horen, dat er veel is gedaan. Of er veel bereikt is, zullen we natuurlijk nog moeten ondervinden. Ik denk even terug aan de spoedvergadering van 1963. En ik meen dan te hebben kunnen constateren, dat daar dan nog heel weinig van terecht gekomen is. En dat is dan de z.g.n. continubouw. Dergelijke dingen die gaan vanzelf wel een beetje pijn doen. Als men alles op alles zet om iets gedaan te krijgen en men loopt dan zo, als het ware, met het hoofd tegen de muur. Want zo is het toch eigenlijk. Verder wilde ik nog dit opmerken. U had het daar straks over het paradepaard. Ik meen hier te mogen opmerken of te willen opmerken, dat, eigenlijk gezegd, het paradepaard er natuurlijk altijd moet zijn, maar dat uiteindelijk de werkpaarden de industrie zijn voor Etten.

Raadsnotulen

Etten-Leur: 1936-1979 | 1965 | | pagina 117