- 46
XII. Sociale en culturele aangelegenheden.
Naar mate de vergroting van de werkgelegenheid zelf meer bevredi
gend verloopt - laten we hopen, dat deze ook gestadig voort zal blij
ven gaan - neemt de noodzaak om te komen tot een verhoging van het
peil van het sociale en culturele leven toe. Onz,e gemeenschap staat
nu voor de taak, niet alleen om de achterstand op dit terrein in te
lopen, maar met het oog op de bijzondere ontwikkeling, welke zich
hier thans in een snel tempo voltrekt, zullen ook bijzondere maat
regelen nodig zijn om te bereiken, dat de spanningen, welke hier en
daar ongetwijfeld op zullen treden, zo goed mogelijk' worden verwerkt.
Men zal een redelijk begrip voor het wezen en de noodzaak van de op
tredende veranderingen moeten kweken en een geleidelijke aanpassing
aan nieuwe levensomstandigheden in een anders geaarde omgeving
trachten te bereiken. Men zal alles moeten doen, wat nodig is om het
volk "zijn geestelijke achtergrond" te doen bewaren. Het bovenstaan
de geldt niet voor alle groepen van onze gemeenschap in gelijke mate,
maar de industrialisatie vraagt in ieder geval van ieder van ons de
volle aandacht om ook in dit opzicht waakzaam en actief te zijn.
Teneinde tot een zo vruchtbaar mogelijk resultaat te komen is een
goed samenspel tussen de leden van onze gemeenschap - individueel en
in groepsverband - de geestelijke overheid en de burgerlijke overheid
noodzakelijk. Juist op dit min of meer abstracte terrein is het nog
ten dele - en dit geldt voor alle betrokken personen, groepen en or
ganen - een zoeken en een tasten naar de juiste vormen, werkwijzen,
taakafbakening en verhoudingen, waarbij dan telkens weer - maar dit
zeker niet alleen - de ontoereikende financiën het grote obstakel
vormen om tot de gewenste resultaten te komen. Anderzijds dreigt ook
het gevaar, dat men gaat menen, dat, als men maar over voldoende mid
delen beschikt, de rest als het ware van zelf komt. Wanneer.we nu
eens nagaan, hoe de ontwikkeling in het afgelopen jaar is geweest,
dan moeten we constateren, dat weliswaar op verschillende punten
winst is geboekt, doch dat op andere punten nog.te weinig voortgang
is bereikt, omdat men nog niet de juiste weg - en dit is allerminst
eenvoudig - heeft gevonden. Nu is het merkwaardig, dat in sociaal
opzicht naar onze mening juist daar de meeste vooruitgang is te con
stateren, waar men door welke oorzaak dan ook aan het betreffende
werk een zo concreet mogelijk gestalte kon geven. Wij denken in dit
verband o.m. aan'een Mater Amabilisschool en een Levensschool, waar
men aan de hand van een concreet program en geleid door richtlijnen
en voorwaarden van rijkswege, dit in verband met de subsidiëring,
tot zeer behoorlijke resultaten kwam.
Bij de Mater Amabilisschool zijn de moeilijkheden van de begin
jaren goeddeels overwonnen, vooral nu men voor het nijverheidspro
gram onderdak heeft verkregen op de huishoudschool in Etten.
Het gemiddels aantal leerlingen aan deze school bedroeg over het
cursusjaar 1952/1953 4-0 leerlingen
1953/1954 ?8 leerlingen
1954/1955 80 leerlingen
1955/1956 100 leerlingen, waarvan 14 uit Leur en 5
uit Breda. In 1955 is in deze gemeente ook gestart met een R.K. Le
vensschool, tot vorming van jonge arbeiders in de leeftijdsgroep van
14 t/rn 1? jaar. De levensschool is gestart met 66 leerlingen, waar
van uit Etten 45 en Leur 21. Onzerzijds is nagegaan, hoeveel R.K.
jonge mannen uit deze gemeente, die op 1 Januari 1955 in deze leef
tijdsgroep vielen, op 1 Mei 1955 in het arbeidsproces waren opge
nomen. (Dus vrijwel direct na de lagere school in het arbeidsproces).
- 1*7 -
Hiervan kan de navolgende specificatie worden gegeven.
Parochie
Totaal
Werkzaam op
bedrijf in
Etten-Leur
Breda
Rdaal
Rotterdam
elders of onbekend
Etten
119
72 61
17=16
1= 1
4 4%
20 18
Hoeven
4
4
Leur
51
54 60
.16=30
0
0
7 10
Liesbosch
10
10
106
33
1
4
41
Ongeveer een derde hiervan, is dus thans ingeschreven bij de Le
vensschool. Teneinde een indruk te verkrijgen, welk deel van de leer
lingen der lagere scholen na het verlaten der lagere school geen ver
der 'dagonderwij s meer volgt, hebben wij aan de hoofden der lagere
scholen onlangs verzocht in hun twee of drie hoogste klassen eens zo
goed mogelijk te willen nagaan, welke richting de leerlingen na het
verlaten der lagere school vermoedelijk zullen volgen. Dit leverde
- uiteraard is dit een benadering - het navolgende resultaat op:
van 156 jongens:
28 of 18% naar bedrijfsleven
66 of 43% naar ulo of middelb.onderw.
44 of 28% naar ambachtsschool
18 of 11% naar landbouwschool
156
of
100
totaal
van
197
meis j
es
2
of
1
naar bedrijfsleven
8
of
4
geen verder onderwijs
77
of
39
naar ulo of middelbaar
onderwij s
56
of
29
naar voortgezet gewoon
lager onderwijs
54
of
29
naar huishoudschool.
197 of 100 totaal.
Wij ontvingen nog cijfers van het arbeidsbureau over 263 jongens,
die per 1 Augustus 1955 Ie lagere scholen in de gemeenten Etten en
Leur, Hoeven en Rucphen hebben verlaten. Van dit aantal gingen naar:
1. de industrieële bedrijven 62 of 24
2. Ulo of middelbaar onderwijs 71 of 27
3. Dagambachtsschool 97 of 37
4. Land- of tuinbouwschool 33 of 12
(tevens werkend op eigen bedrijf)
Totaal: 263 of 100
Wij achten een goede voorlichting aan de ouders en de kinderen,
juist wanneer zij komen te staan om te beslissen over de weg, ?/elke
zij na het verlaten der lagere school zullen gaan, van zo uitermate
groot belang, omdat juist hier voor het overgrote deel over hun toe
komst wordt beslist.