heid is op menig terrein ingeperkt. Heel wat aange legenheden, die de gemeentebesturen aanvankelijk zelfstandig mochten regelen, heeft in de loop der jaren een hoger gezag tot zich getrokken. Tegelijker tijd is, waar het de beschikking over de voor het be stuur onmisbare geldmiddelen betreft, de afhankelijk heid van het centrale gezag toegenomen. Dat dit in vele gevallen onvermijdelijk is geweest, geven de ge meentelijke bestuurders grif toe. Er zijn echter ook gevallen waarin over de vraag der onvermijdelijkheid allerminst gelijkheid van inzicht bestaat. In die geval len zijn tussen Rijksregering en gemeentebesturen nu en dan harde woorden gevallen en vallen ze heden ten dage nog wel. Dat ondanks die harde woorden het saamhorig heidsgevoel bewaard is gebleven, heeft de herdenking van het eeuwfeest der Gemeentewet duidelijker dan ooit bewezen. Die herdenking heeft van het eerste ogenblik af gestaan in het teken van samenwerking. Daardoor is zij ook een beeld geworden van de rich ting waarin zich in ons land de 'bestuursverhoudingen bewegen. Al bevat de oorspronkelijke Gemeentewet wel een enkele bepaling omtrent samenwerking, zij is toch nog geheel doortrokken van wat men de gescheidenheid der huishoudingen pleegt te noemen. Gemeentelijke, provinciale en Rijkshuishouding ziet men daarbij als afzonderlijke kringen. Een zaak is öf van gemeen telijk of van provinciaal óf van Rijksbelang. Meer en meer gaan wij echter inzien, dat die scheiding on juist is. Dat het veeleer gaat om de behartiging van het openbaar belang in het algemeen en dat het her haaldelijk voorkomt, dat dit openbaar belang het best wordt gediend door onderlinge samenwerking. Samen werking soms alleen van gemeenten, soms van ge meenten en provinciën, soms ook met het Rijk. Op dat beginsel der samenwerking is ook de Vereniging 14 van Nederlandse Gemeenten gebouwd. Wie zou zich in 1851 zo n vereniging hebben kunnen voorstellen? Thans is zij bijna 40 jaren oud en zij omvat, krach tens volkomen vrijwillige toetreding, sedert het vorig jaar alle gemeenten zonder uitzondering. Zij is, mag ik gerust zeggen, met een woord, dat men in 1851 ook niet zou hebben verstaan, een instituut van georgani seerd overleg tussen Regering en gemeenten. Uit dergelijk georganiseerd overleg is ook de her denking van dit eeuwfeest voortgekomen. Het ver zoek aan de Regering daarbij van haar belangstelling te willen doen blijken vond aanstonds een gunstig onthaal. Het begin der gemeenschappelijke herdenking is geweest de massale bijeenkomst der afgevaardigden van nagenoeg alle gemeenten, vandaag voor vier weken, in Utrecht. De Minister-President en de Mi nister van Binnenlandse Zaken hebben er hun woord gesproken. Prof. Scholten, de derde redenaar in de morgenbijeenkomst, heeft ons duidelijker dan ooit doen gevoelen, hoe onze Gemeentewet is van Neder landse stam. Maar ik doe aan de verdiensten van geen dezer redenaars tekort, wanneer ik uitspreek, dat het hoogtepunt van deze dag is geweest ons samenzijn in de namiddag met de komst van Hare Majesteit de Koningin. Hoe treffend was het door haar gesproken woord en hoe ontroerend de reactie van twaalfhon derd gemeentelijke bestuurders, zich uitend in een spontaan gezongen Wilhelmus. Het was het beste ge tuigenis van het onverzwakt voortbestaan van de band tussen Oranje en de gemeenten, waaruit ons volk in de dagen van zijn bange worstelstrijd om zijn onafhankelijk bestaan zo grote kracht heeft geput. Twaalfhonderd gemeentelijke bestuurders, het waren er vele, maar niet alle. Het getal der leden van onze gemeenteraden is ettelijke malen groter. Hen allen daar in Utrecht bijeen te brengen was een on mogelijkheid. Toch had onze Vereniging hen gaarne een ogenblik in de geest bijeen. Vandaar het denkbeeld van al deze gelijktijdige raadsvergaderingen, geschei- 15

Raadsnotulen

Etten-Leur: 1936-1979 | 1951 | | pagina 78