8 bloot staat dan het landsbestuur. Voor een deel komt dit voort uit de grotere ingewikkeldheid der proble men waarvoor het landsbestuur geplaatst is, en waar van de onderlinge samenhang noodzakelijk aan velen ontgaat. Voor een ander deel hangt dit echter samen met de omstandigheid, dat het centraal bestuur zowel feitelijk als figuurlijk te ver van de bevolking afstaat. Het gemeentebestuur echter, dat veel meer in het midden van de bevolking staat, kan daardoor ook veel gemakkelijker een sterke binding met de bevol king onderhouden, dan het landsbestuur. Daarom is het noodzakelijk de overheidsbemoeienissen, zoveel als maar enigszins mogelijk is, aan de gemeente besturen over te laten, wil men voorkomen, dat de bevolking van het bestuur vervreemdt. Een bewijs van het feit, dat, naarmate een be stuursapparaat dichter bij de bevolking staat, het ook aan minder innerlijke spanningen, dikwijls het gevolg van van buitenaf geoefende critiek, bloot staat, zie ik in de omstandigheid, dat de vorming van wat men een nationale regering pleegt te noemen, op veel gro tere bezwaren stuit in het landsbestuur dan in het ge meentelijk bestuursapparaat. Wie de samenstelling van de verschillende colleges van burgemeester en wethouders nagaat, zal telkens weer getroffen wor den door het feit, dat zovele vogels van diverse poli tieke pluimage in de gemeentebesturen eendrachtig samenwerken. Kabinetscrisissen komen daarbij prac- tisch niet voor. Een eens gekozen college van wet houders blijft gedurende de gehele zittingsduur van de gemeenteraad regelmatig in functie, hoewel de ge meenteraad krachtens het nieuw geschapen artikel 87a van de Gemeentewet bevoegd is zijn vertrouwen in één of in alle wethouders te allen tijde op te zeggen. Deze stabiliteit van de gemeentebesturen vormt in deze tijden een lichtpunt, dat de grote waarde en betekenis van de gemeentelijke autonomie weer eens scherp doet zien. Aan de andere kant moge ik wijzen op een gevaar van de gemeentelijke zelfstandigheid. Dit gevaar is gelegen in het feit, dat een gemeentebestuur dikwijls te eenzijdig denkt in de sfeer van het eigen gemeen telijk belang, en te weinig beseft, dat het rijksbelang ten slotte met het gemeentelijk belang meer harmoni eert dan contrasteert. Men kaatse dit verwijt niet terug met de opmerking, dat het Rijk teveel denkt aan eigen en te weinig aan de gemeentelijke belangen. In 's lands vergaderzaal wordt de stem der gemeente, dank zij het grote aantal raadsleden of ex-raadsleden en burgemeesters of ex-burgemeesters, die in de Volksvertegenwoordiging zitting hebben, veelvuldig gehoord. Het omgekeerde is helaas niet het geval. Dat echter menig gemeentebestuur wat sterk in de verleiding komt het eigen gemeentelijk belang te be hartigen, is voor een niet gering deel te wijten aan het financiële bestel van de laatste decennia. Dit be stel heeft de gemeenten sterk afhankelijk gemaakt van het Rijk. Vóór 1948 was immers het overgrote deel der gemeenten afhankelijk van bijdragen uit 's Rijks kas in de kosten van haar huishoudingen. Dit heeft moeten leiden tot een besturen, waarbij niet, zoals het behoort te zijn, de beperktheid der eigen middelen dwingt tot een afwegen van belangen in eigen kring, maar waar bij de kunst van het besturen voor een groot deel be stond uit het overtuigen van de centrale overheid van de noodzaak van de voorziening in plaatselijke be langen. De schuld daarvan lag niet bij de gemeenten. De wetgever bleef in gebreke te zorgen, dat de gemeen ten op eigen middelen waren aangewezen. Ik laat in het midden of hij anders had kunnen doen, maar ik wil constateren, dat wij thans nog met de naweeën van deze toestand te kampen hebben en dat deze mede oorzaak er van zijn, dat de in 1948 getroffen noodvoorziening voor de gemeentefinanciën nog niet geheel heeft bereikt wat men op bestuurlijk gebied daarvan heeft verwacht. Niet allerwege wordt nog 9

Raadsnotulen

Etten-Leur: 1936-1979 | 1951 | | pagina 75