12 <L ir M 0) dat alle moeilijkheden,welke zich met betrekking tot onteigening in verband met noodwoningbouw,voordoen, aan het College van Algemeene Commissarissen kunnen worden voorgelegd. De vrager is hierna van oordeel dat dit in de ge geven omstandigheden weinig zin heeit,daar reeds van de terreinen gebruik gemaakt kan worden,voordat de procedure eigenlijk is aangevangen. De leden C. Luijkx en Luijten vestigen er de aan dacht van den Voorzitter op dat inderdaad de ],evens- vatbaarheid van. het bedrijf van Prins is weggenomen. De Voorzitter merkt dan op dat dit in de toekomst toch het geval zal zijn,daar de gronden en de boerde rij van Prins zijn gelegen in het uitbreidingsplan en dat deze gronden toch - en hopenlijk zelfs in de nabije toekomst - zullen moeten worden onteigend. Het lid Luijten vraagt voorts of overleg tusschen het gemeentebstuur en de betrokken eigenaren heeft plaats gevonden. Nogmaals argumenteerende herhaalt de Voorzitter dat in verband met niet accepteeren van het plan van het gemeentebestuur betrekkelijk weining overlegd kon worden. Het eenige,wat te doen overbleefwas de eigenaren in kennis te stellen van de voorgenomen plannen van het College van Algemeene Commissarissen hetgeen ook inderdaad bij brieven van 2 Lav ember is geschied. Nadat door het lid Luijten de vraag is gesteld of medegedeeld kan worden,hoeveel ruimte voor den bouw der noodwoningen noodig is,merkt deze- daarin ge steund door het lid C.Luijkx op - dat een boerderij omringd moet zijn door eenige gronden,daar zij in het andere geval beter kan ophouden te bestaan. Naar zijne meening - eene^die ook thans door het 1 id. C. Luijkx wordt gedeeld - was de onteigening van één groot perceel voor den noodwoningbouw,niet noodzake lijk. De Voorzitter sluit de discussie door als zijn wensch te kennen te geven Prins zoo goed mogelijk te helpen. Het lid van Vleuten stelt nog voor de onteigening zoodanig te beperken dat niet meer grond zal worden in gebruik genomen dan strikt noodzakelijk is. De Voorzitter zegt toe met Prins in overleg te treden en daarna aan het College van Algemeene Com missarissen zoodanige voorstellen te doen,dat aan de eigendommen van Prins zoo weinig mogelijk schade zal worden berokkend. Reeds met het uizetten der tei reinen zal hiermede volledig rekening worden gehou den. Het 1 id Braat vraagt verbolgenswaarom gunning buiten de gemeente heeft plaats gehad. De Voorzitter argumenteert dit met: a. de menschen in deze gemeente hebben meer dan vol doende werk aan het noodherstel. b. De Noodwoningen worden hoofdzakelijk op kosten va het Rijk gebouwdzoo dat dit geen zuiver gemeente lijke aangelegenheid is,als gevolg waarvan de ge meente hier ook niemand mag uitsluiten. c. -kngeval van uitsluiting zou het gevaar bestaan dat andere gemeenten ook onze menschen zouden gaar: uitsluiten,hetgeen niet te overzienen consequen ties zou hebben voor de aannemers in deze gemeen te

Raadsnotulen

Etten-Leur: 1936-1979 | 1945 | | pagina 16