-26-
De voorzi tter dankt de heer van der Wiele en
geeft daarna het woord aan de heer Sturris.
Niet bij brood alleen.
Mijnheer de voorzitter,
Wanneer ik mijn algemene beschouwingen het
opschrift meegeef van: Niet bij brood alleen,
dan is dit thema bij uw college door en
door en bij vele raadsleden goed bekend.
Toch wilde ik aan deze halve waarheid, want dat
is het, de juiste uitbreiding geven. Bovenstaande
enigszins vrij vertaalde bijbeltekst wordt in
3 schriftplaatsen genoemd en het tweede onlos-
makelijk daaraan verbonden deel luidt, ook
enigszins vrij vertaald: de mens leeft van alles
wat uit des Heren mond uitgaat. Dat betekent
volgens onze geachte kanttekenaren, dat de Heere
vrij is in de manier waarop en waarmee de mens
zijn leven onderhoudt. Daarin mijnheer de voor-
zitter lees ik niet dat hier bedoeld wordt
- zoals sommige woordenboeken dat zeggen - dat
de mens behoefte heeft aan ontwikkeling, zede-
lijke verheffing en vooral ontspanning. Daarin
lees ik niet dat wij de mens brood en spelen
moeten geven om hem daarmede zoet te houden,
als ik het zo even mag zeggen. Daarin lees ik
niet dat wij tonnen, ja miljoenen moeten uit—
geven aan allerlei sport- en spelaccommodaties,
waarin de moderne mens - die kennelijk bijna
geen raad meer weet met zijn vrije tijd - zich
kan vermaken en dan als het even kan bij voor-
keur op de Dag des Heeren, want daar weet men hele
maal geen raad meer mee. De bedoelde schrift-
plaatsen geven duidelijk aan, dat niet bedoeld
wordt hetgeen u eraan meent te moeten ontlenen
en mede daarop is dikwijls mijn afwijzende
principiële stellingname gegrond, wanneer het
gaat over het voteren van kredieten, het geven
van subsidies, of alleen het principebesluit
11 te nemen om over te gaan tot stichting of aan-
leg van dit of dat. Nee mijnheer de voorzitter,
11 geen brood geen spelen, geen Niet bij brood
alleen, maar datgene wat u kunt vinden in het
u welbekende artikel 36 van de Belijdenis des
geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland,
dat God overheden e.d. verordend heeft opdat
de ongebondenheid der mensen gedwongen worde,
de hand te houden aan den heiligen kerkedienst,
het Evangelie overal te doen prediken, opdat
God van een iegelijk geëerd en gediend wordt.
Daarop ziende dan is de taak die op u, het
college en de raad der gemeente rust ontzaglijk
verantwoordelijk en uitgebreid. Het is duide-
lijk dat wij hieraan alles te kort komen.
-27-