-19- WIJZIGING 22.Een voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 mei 1977 LEGESVER- om over te gaan tot wijziging van de legesverordening. ORDENING Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel aangenomen. BEROEP SCHRIFT MARK-VLIET- KANAAL. 23,Een voorstel van de meerderheid van het college van burge meester en wethouders d.d. 26 mei 1977 om het beroepschrift tegen de aanleg van het Mark-Vlietkanaal in te trekken. De voorzitter wil met betrekking tot dit voorstel een en ander naar voren brengen. In het verleden heeft hij al eens gezegd, dat hij niet kon bewijzen of de aanleg van dit ka naal nut heeft. Het omgekeerde heeft hij echter ook niet kunnen bewijzen. In de geschiedenis heeft hij altijd kun nen lezen, dat op de plaats waar een vaarwater aanwezig was er een economische groei ontstond. Vanuit die achtergrond meent hijdat op lange termijn dit kanaal voor westelijk Noord-Brabant wel nuttig zal zijn. Spreker wijst er op, dat er geen keus is tussen niets doen of 30 miljoen investeren in dit Mark-Vlietkanaal. Ook als er geen Mark-Vlietkanaal komt, zal er iets aan de bestaan de scheepvaartverbinding moeten worden gedaan, wat ook geld kost De voorzitter vervolgt, dat het provinciaal bestuur de volle aandacht heeft voor westelijk Noord-Brabant. De aan leg van dit kanaal acht het in het licht van de infra structuur, in het belang voor de verdere ontwikkeling van dit gebied. De voorzitter leest het antwoord van gedeputeerde staten op voorwaarde I voor, welke voorwaarde betrekking heeft op de scheepvaarttekortenHij heeft daaromtrent informaties ingewonnen bij het hoogheemraadschap West-Brabant. Hem is gebleken, dat het antwoord van gedeputeerde staten juist is. Het is de bedoeling, dat de scheepvaart opkomt voor de eventueel optredende scheepvaarttekorten. Kan dat niet, dan zal men zich in de eerste plaats wenden tot het rijk om de nodige suppletie te verschaffen. Daarna zal men zich wen den tot de overige instanties en de gemeente Roosendaal. Gezien deze situatie konden gedeputeerde staten niet doen wat de raad in eerste instantie vroeg en konden zij alleen maar bepaalde toezeggingen doen. Spreker vervolgt, dat met betrekking tot voorwaarde III, gedeputeerde staten, gezien hun bevoegdheden niet defini tief konden toezeggen, dat ze de weg en de brug zouden aanleggen. Op dit punt hebben zij evenwel duidelijke toe zeggingen gedaan. In dit verband wijst de voorzitter op een bepaalde zinsnede uit de brief van gedeputeerde staten van 1 mei 1974, die handelt over het bestemmingsplan buitengebied, n.l. "Wij merken nog het volgende op: Ten aanzien van de toekom- "stige provinciale weg Dinteloord-Stampersgat is nagelaten "te bepalen dat geen bebouwing mag worden toegestaan bin- "nen een afstand van 50 m' uit de as van die weg. Ook de "aansluiting bij Stampersgat is niet opgenomen. Het is ge- "wenst, dat een en ander alsnog geschiedt, zulks in over- "leg met provinciale waterstaat." -20-

Raadsnotulen

Dinteloord: 1946-1996 | 1977 | | pagina 68