-19-
"Alle veranderingen van de laatste jaren zijn lang
"geen verbeteringen geweest, eerder het tegenoverge
stelde en ik wens niet mee te werken aan nog meer
"veranderingen, waarvan nu al vast staat, dat er alleen
"ellende en narigheid van komt. Ik kan mij in grote
"lijnen akkoord verklaren met uw conclusie op blz.7
"van uw advies. Alleen wil ik voor mij hebben aangete
kend, dat ook gewestvorming voor mij onaanvaardbaar
"is
De heer Buscop wil ingaan op de woorden van de heer
van der Wiele en betreurt, dat nu wordt teruggekomen
op de zaak Hartel. Dat is een zaak van de commissie
ruimtelijke ordening van de gewestraad. Deze persoon
is niet aanwezig en kan zich dus ook niet verdedigen
en spreker vindt het danook jammer, dat deze zaak nu
besproken wordt.
In de tweede plaats heeft hij het verwijt van de heer
van der Wiele, dat hij zich, evenals Roosendaal, van
stemming had moeten onthouden, gehoord. Spreker weet
niet, waarom Roosendaal zich van stemming heeft ont
houden, maar hij kan wel zeggen, dat Roosendaal niet
aan het debat heeft deelgenomen, omdat ze daar nog
geen beraad hadden gehad. Spreker heeft om^dezelfde
reden ook niet aan het debat deelgenomen. Hij heeft
vóór de motie van Nieuw-Vossemeer gestemd, die toege
voegd is aan het antwoord van het dagelijks bestuur
over de gemeentelijke herindeling. Spreker is een van
de 35 vóórstanders geweest tot aanvaarding van het
voorstel, hetwelk heeft geleid tot verwerping van het
concept-ontwerp structuurschets, stemverhouding 35:45.
De heer van der Wiele zegt, dat de heer Buscop niet de
mening van de raad heeft afgewacht.
De heer Buscop antwoordt, dat dit niet hoeft.
De voorzitter schorst de vergadering voor enkele ogen
blikken. Na heropening van de vergadering, zegt de
voorzitter, dat hij zich kan herinneren, dat we in
Nederland een tijd hebben gehad, in de tijd van de
Republiek der 7 provinciën, dat de Staten—Generaal in
den Haag vergaderde (dat waren de vertegenwoordigersvan
de onderscheidene provinciën)en dat men daar vaak
niet tot besluitvorming kon komen,^omdat de vertegen
woordigers van de diverse provinciën steeds weer terug
moesten naar hun lastgevers om te vragen hoe ^ij
moesten stemmen en wat zij moesten zeggen. Dat systeem
werkte niet. Vandaar dat in onze wetten voor wat be
treft het stemmen en het spreken van vertegenwoordi
gers altijd staat: de leden stemmen zonder last of
ruggespraak met hen, die benoemen.
Het is dus niet zo, aldus spreker, als één van de
vertegenwoordigers van de raad in een vergadering met
een probleem zit, ook met betrekking tot het stemmen,
dat die persoon zijn instrukties zou moeten krijgen
van de achterban. Ieder stemt voor eigen verantwoorde
lijkheid. Spreker vindt dit normaal, anders zou een
discussie in een college zinloos worden. Dan kun je
elkaar niet meer overtuigen, want de mening staat dan
vast; het is danook niet meer nodig om te praten. Men
moet in gezamenlijk overleg tot besluitvorming kunnen
komen. _2Q_