va^Itelling
-7-
R.van der Goot te Papendrecht
P.G.Abbenbroek te Rotterdam
R.Stam te Krimpen a/d IJssel
J.Ottevanger te Dinteloord
H.J.M.Raaijmakers te Waalwijk
J.Schouten te Hoogvliet
C.de Graaf te Rotterdam
P.T.Stavast te Rotterdam
H.Leeuwis te Maassluis
J.Tolènaars te Rotterdam
R.C.van Gelder te Rotterdam
Zonder hoofdelijke stemming en met algemene (10) stem
men worden deze stukken onveranderd vastgesteld.
INSTANDHOU
DING O.L.S.
SCHOOL.
BEDRAG PER
LEERLING
4. Een voorstel van burgemeester en wethouders dd. 28 de
cember 1972 om de minister van onderwijs en wetenschap
pen te verzoeken, te bepalen, dat de openbare lagere
school in stand wordt gehouden, ook al is het aantal
leerlingen minder dan 50.
Zonder hoofdelijke stemming en met algemene(lO) stem
men wordt het voorstel aangenomen.
5. Een voorstel van burgemeester en wethouders dd. 12 de
cember 1972 om de minister van onderwijs en wetenschap
pen te verzoeken om voar de openbare school voor g.l.o.
voor het jaar 1973, artikel 55 quater der Lager Onder
wijswet 1920 van toepassing te verklaren en om het be
drag per leerling voor 1973 vast te stellen op ƒ,165,
De heer Theunissen zegt, dat de inspekteur van het
lager onderwijs het bedrag per leerling voor het jaar
1973 heeft geadviseerd op ƒ.177,Na een gesprek tus
sen de inspekteur en het college van burgemeester en
wethouders is dit bedrag verlaagd tot ƒ.165,per
leerling, omdat het waarschijnlijk wordt geacht, dat de
werkelijke kosten lager zullen zijn.
Spreker is het hiermee niet eens en hij vraagt danook,
waarom het bedrag verlaagd is. De kleine gemeenten
krijgen toch al zoveel minder dan de grote gemeenten.
De uitgaven van de grote gemeenten zijn in de laatste
3 jaren gestegen met 91$ en in de kleine gemeenten met
36$.
Hogere uitgaven leiden natuurlijk automatisch tot
hogere uitkeringen uit "s Rijks kas. Volgens spreker
kunnen de kleinere gemeenten het zich niet veroorloven
om de normen te overschrijden. Dit houdt dan tevens in,
dat door minder uitgaven ook minder vergoeding wordt
verkregen.
De heer Theunissen vraagt, wat de Vereniging voor
Nederlancfeche Gemeenten aan deze onbillijkheid doet.
Als voorbeeld noemt de heer Theunissen, dat in grote
gemeenten voor vakonderwijs een vergoeding wordt ver
leend van ƒ.65,06 en in kleine gemeenten ƒ.29,37.
Spreker heeft de indruk, dat het bedrag per leerling,
dat in deze gemeenten wordt uitgekeerd, om budgettaire
redenen niet is aangepast aan de normen van deze tijd.
Le voorzitter antwoordt, dat de normen niet worden be
paald door de gemeente, maar door de minister van
onderwijs en wetenschappen.
-8-