vroeger heel gebruikelijk en was toen ook goed, maar die tijd
is er niet meer. Dat betekent dat men de keuze moet hebben,
ouders prima, familieleden ook prima, maar ook een andere goed
verantwoorde wijze om de kinderen op een plek te kunnen bren
gen, waarvan men zeker is dat de opvang op een goede manier
gebeurd.
Ik wil nog even terugkomen op het Halsterengebeuren. Ik heb
heel bewust aangegeven in het ordevoorstel dat er voortdurend
kontakten zijn met Halsteren. Ambtelijk is deze notitie ook
doorgesproken. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden. Er
wordt ook gekeken bij de peuterspeelzalen in hoeverre dit tot
de mogelijkheden behoort om kinderopvang in een heel duidelij
ke structuur te zetten. Dat is de gemeentelijke taak. Niet het
uitvoeren van het werk, dat doet de ondernemer. Die geeft er
vorm aan zoals hij denkt dat hij het moet doen.
Mijnheer Boogaart, ik denk dat ik ook in de commissie al als
reactie heb gegeven dat ik het met u eens ben dat heel belang
rijk de kwalitatief goede opvang is, een goede toegankelijk
heid, goed personeelsbeleid, C.A.O. bepalingen. Dat geeft ook
de heer Van der Kallen aanleiding om daar even op te reageren.
In de verordening staat ook al opgenomen en in de ABV staat
nog eens een keer extra hoe die CAO toegepast moet worden, met
name over hoeveel leiding je praat per groep, bij baby,s is
het weer anders dan bij peutergroepen en bij kleutergroepen is
het weer anders. Dat betekent dat nooit een stagiaire of een
vrijwilliger alleen op een groep mag staan, die mag wel toege
voegd worden aan maar het mag nooit degene zijn die de groep
draait.
Ik denk dat u terecht aangaf, mijnheer Boogaart, dat we moeten
proberen de commissie ook op de hoogte te houden en ook lijst
Linssen heeft daarom gevraagd, ik denk ook terecht. We moeten
leren hoe we met dit systeem omgaan en ook toetsenderwi js
nagaan of het inderdaad gaat zoals wij graag willen dat het
gaat ten aanzien van de kwaliteit en ten aanzien van de toe
gankelijkheid. Ik denk dat het een gemeentelijke taak is om
naar die twee zaken te kijken.
Mevrouw Kammeijer heeft nog eens bewust naar de kwaliteitsei
sen gevraagd en aangegeven wat de voorwaarden van maatschappe
lijke participatie bij de kinderopvang is. Ik denk dat ik u
daar al op heb geantwoord.
Groen Links heeft nog een vraag gesteld ten aanzien van de
bedrijfskindplaatsen. U had het over 20% en hoe te komen tot
40%. We hebben op het ogenblik 32% om maar eens exacte cijfers
te hanteren en landelijke cijfers gaan door naar 80%. Waarom
is dat zoveel
De heer WOLTJER: Dat is toch het streven
Mevrouw DEMMERS, wethouder: Dat is geen streven, dat is een
landelijk gemiddeld cijfer. Dat betekent dat ook in de notitie
van de SOKZdat is een onderzoek dat gedaan is in opdracht
van verschillende instellingen, daar heel bewust naar gekeken
is hoe het toch komt dat in deze omgeving, waar toch grote
bedrijven zitten, het percentage zo laag ligt. Een van de
knelpunten is dat de organisaties heel druk zijn met het werk
op zich, nauwelijks tijd hebben om aan acquisitie te doen,
12
want het is puur acquireren, bedrijven kennis geven van de
mogelijkheden tot. Daarnaast is in januari 1996 de fiscale
wetgeving aangepast. Dit betekent dat het voor bedrijven
fiscaal aantrekkelijk is om bedrijfkindplaatsen in hun CAO-
bepalingen mee te nemen voor mensen die bij de bedrijven
werken. Daar moet je wel bedrijven van op de hoogte stellen en
zorgen dat zij de mogelijkheden kunnen gaan bekijken.
Een van de peilers om de kinder zorg stabiel te hebben is om
ervoor te zorgen dat het aantal bedrijfskindplaatsen gaat
stijgen. Dat is aan de kinderopvang zelf. We hebben dat in
deze notitie opgenomen.
Mijnheer Van Es, ik denk dat ik u ondertussen al antwoord heb
gegeven. Ik ben het volledig met u eens dat professionalise
ring een noodzaak is, noodzaak om, wat u ook al aangaf, in
1999 sowieso er wettelijk ook door middel van de ABV naar
toegewerkt wordt. Even voor de duidelijkheid, het blijft staan
dat op het moment dat wij subsidiëren, wij altijd te maken
hebben met de algemene subsidieverordening van de gemeente
Bergen op Zoom. Dat betekent dat als op enigerlei wijze blijkt
bij de toetsing, een half jaar na afloop van het jaar, dat de
subsidie in feite alleen maar een toevoeging voor het eigen
vermogen zou zijn ern dan een probleem ontstaat, want er is in
de subsidieverordening een soort maatstaf opgenomen. Er mag
zoveel eigen vermogen zijn, maar als dat overschreden wordt
zou dat inhouden dat de subsidie weer terugkomt naar de ge
meente. Dat staat in de algemene subsidieverordening en daar
zit een toetsing in op dat moment. Dat betekent wel dat je
daardoor de stichtingen de mogelijkheid biedt om ook een eigen
vermogen op te bouwen wat ze nodig hebben om daadwerkelijk
zelfstandig, de heer Van Es heeft daar ook op gewezen, tot een
professionele organisatie te komen. Je hebt dus altijd een
subsidieverordening als een soort "achtervang" als gemeente.
Op het moment dat je subsidie verstrekt aan stichtingen werkt
die subsidieverordening en is er een toetsing of de middelen
ook daar komen en gebruikt worden. Dat is een toetsing die
door middel van accountantsverklaringen moet plaatsvinden.
Mijnheer Van der Kallen, we willen nu juist echt af van het
gedogen. Wij willen de verordening, op het moment dat hij daar
is, echt gaan toetsen. Ik heb ook in de commissie aangegeven
dat dat echt nodig is.
Ik denk dat ik wat kris kras erdoorheen gegaan ben, maar toch
in grote lijnen de vragen heb beantwoord. Ik wil u, voorzit
ter, vragen het woord aan de raad te geven.
De heer FRANKEN: Ik ben toch enigszins teleursgesteld in de
antwoorden van de wethouder. We hebben vorig jaar een besluit
genomen om een onderzoeksrapport op te laten stellen om die
vier instellingen door te lichten. We hebben in november..
Mevrouw DEMMERS, wethouder: Even bij interruptie voordat een
verkeerd beeld ontstaat. Met name door een amendement van het
CDA zijn de middelen in de begroting neergezet en is heel
duidelijk gesteld, dat als de instellingen dat willen zij ook
zelfstandig een onderzoekbureau de opdracht kunnen geven om de
knelpunten te analyseren en op grond daarvan te kijken hoe
samenwerking tot stand kan komen. Dat is een iets andere
13