in de rondvraag van het college, dat komt uit de stukken en dat staat in het advies dat naar u toegegaan is en dat door iedereen van de raad onderschreven is, bij monde van zijn specialisten niet overgekomen is. Aannemelijk is dat op het moment dat ik als wethouder (het is een rollenspel) zoiets had als informatie en ik zou het niet verder kunnen schoppen dan de rondvraag van het college, dan garandeer ik u dat in de eerstvolgende collegevergadering het punt 1 van de agenda was en niet een klein stukje. Bij wijze van spreken had ik de normale beraadslaging van het college ervoor lamgelegd om dat te melden. Als ik dus spreek over daar eindigt wat mij betreft de bestuurlijke verantwoordelijkheid, dan heb ik dat nu met een voorbeeld onderstreept. Ik vind dat een wethouder die een zodanig situatie in zijn portefeuille ziet ontstaan, hoort ontstaan, gerapporteerd krijgt, het college moet committeren. Het werd uitgelokt maar ik vind dat ik dat als laatste toch moet melden, daar lag voor ons een stukje verantwoordelijk heid. Ik hoop dat we nu de kwestie kunnen sluiten en dat we aan de slag kunnen, want er is heel veel werk te doen in deze gemeen te De heer BOOGAART: Bij interruptie. De wethouder financiën die 12 jaar deze dienst in zijn eigen beheer had, wist het al veel langer De heer WITHAGEN: De heer Boogaart onderschrijft het advies op basis van onderzoek. Hij komt dan toch nog met een extra conclusie. Ik wil weten waar de heer Boogaart die conclusie op baseert. Op hear say, op vermoedens Daar kan ik absoluut niets mee. De heer BOOGAART: Op hear say en feiten zijn feiten zolang ze niet weersproken zijn. De VOORZITTER: Wij moeten elkaar natuurlijk op dingen durven aanspreken, maar laten we toch ook blijven kijken naar de toekomst en waar het om gaat. De heer BOLSIUS: Met uww toezegging dat, althans in ieder geval intern, voor 1 november 1996 met name op die zwakke punten die nu nog getoond zijn en de actualiteit ook van die punten, want het kan best zijn dat er wat opgelost is, er een verandertraject met een plan van aanpak komt, stemmen wij van harte in. Ik mag u nog even wijzen op mijn verzoek om snelheid van afdoening, want veranderbereidheid vergt snelheid, anders ebt het weg. Als u dus uw gesprekken heeft over de mogelijkhe den daarvan, zou ik u toch willen vragen ook dit punt mee te willen nemen. Voor wat betreft de motie van afkeuring is het college in de tweede zin begonnen met te stellen, wij keuren de gang van zaken af. Een motie van afkeuring heeft voor onze fractie alleen dan zin als een college iets ontkent, als een college niet bereid is om datgene wat als advies vanuit deze raad negatief geformuleerd omtrent al die zaken die mis gegaan zijn, wat dus op zich een afkeuring inhield, te erkennen, dan 70 heeft een motie van afkeuring zin. Nu het college zelf over afkeuring praat heeft een motie van afkeuring geen zin, zeker niet als die ook een aantal oneigenlijke elementen bevat. De heer VAN DER KALLEN: Ik heb ook heel geïnteresseerd geluis terd naar het college, maar uit de bewoording van het college maakte ik niet op of ze het hadden over de feiten gepleegd door de ambtenaren of over haar eigen bijdrage in deze zaak. Hoe hebt u dat verstaan, mijnheer Bolsius De heer BOLSIUS: Ik heb het verstaan als de totaliteit en de conclusie en het advies van de commissie zoals het hier van avond ligt en dat bevat beide elementen. Dan met betrekking tot de oneigenlijke elementen in de motie van afkeuring, te beginnen met die van de lijst Linssen, mede ondertekend door de heer Woltjer. Als de gemeentelijke herin deling misbruikt zou worden om dit soort zaken aan te pakken, dan zou dat een heel slechte zaak zijn. Bij de gemeentelijke herindeling wordt gewoon gekeken, wat heeft een ambtenaar voor capaciteiten, wat vereist de functie en past hij daarvoor. Het is absoluut onjuist om een gemeentelijke herindeling als stok te gebruiken om koppen te snellen naar aanleiding van een kwestie die gespeeld heeft. Rechtspositioneel onmogelijk en ik denk ook vanuit het oogpunt van goed werkgever onmogelijk, maar er is nog een derde reden. De kennis en kunde van de aanwezige ambtenaren gebruiken en als dat kennelijk niet voldoende gericht is geweest in de afgelopen periode een zodanig veranderingsproces in stand houden, zodat je gebruik maakt van de bestaande kennis en kunde, is veel doelmatiger dan dat je begint met koppensnellen en vervolgens weer met allerlei problemen zit. Ik denk dat een omvormingsproces meer oplevert op den duur en in ieder geval geen wachtgeld. Voor wat betreft de motie van Groen Links die duidelijker inhoudelijk is, die kan ik alleen maar afkeuren vanuit het principe dat als een college zelf de gang van zaken afkeurt en het advies waarin de afkeuring van de raad besloten zit over neemt, dan is die motie van afkeuring niet meer nodig. Natuur lijk zijn wij blij dat in de motie van afkeuring een aantal positieve opmerkingen staat over datgene in de toekomst in gang wordt gezet, want dat geeft ook het evenwichtige van deze motie aan. Voor wat deze beide moties betreft heb ik dus de mening van D66 gegeven. Ik wil daar nog even bij zeggen en dat is een slotopmerking, dat mijn onderzoek naar wat er in de afgelopen tien jaar gebeurd is niet gedaan is om de tijger van de heer Linssen te worden. Ik heb in de afgelopen jaren altijd geprobeerd om de tijger te zijn van diegenen die mij hier op deze stoel gekozen hebben en met een stukje bestuurlijke verantwoordelijkheid getracht om ook kennis te nemen, tot vandaag toe, van hetgeen er in de afgelopen jaren aan feilen en falen in het gemeente lijk apparaat naar voren is gekomen om te kijken welke punten nu wellicht voor aanpak vatbaar zijn in combinatie met nieuwe zaken zoals de Vierlinghweg. Als de heer Linssen bedoelt de tijger van degenen die mij gekozen hebben, dan beschouw ik dat als een compliment. 71

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1996 | | pagina 209