afstudeerstudie in het kader van een afstudeerproject bij de afdelingen verbetering voorbereiding nieuwe werken, civiel technische uitvoering en bij de afdeling werktuigbouwkundig beheer in combinatie met de financiële unit. Dat onderzoek vond plaats in 1992. Dat onderzoek is weliswaar niet in de raad behandeld, maar wel aan de T.H. Eindhoven en is dus openbaar. Daarin staat, onvoldoende delegatie naar lagere niveau's, onduidelijke taakafbakening tussen de afdelingen, onvoldoende kennis om de taken uit te voeren, geen integraal en duidelijk systeem om de activiteiten te beoordelen, te grote macht van de afdeling Financiën toen nog, dat is inmid dels veranderd, slechte interne communicatie, slecht functio neren van het bestuur en management, tijdrovende regels en procedures, geen wij-gevoel., er zijn koninkrijkjes en een slechte interne afstemming. De ondertiteling van dit onderzoek is "Er dreigt een kans". Dat "er deigt een kans" is heel veelzeggend, omdat dit onderzoek namelijk is uitgevoerd door de medewerkers van deze diensten en afdelingen zelf en niet door een extern bureau. Ze werden uitsluitend begeleid volgens de expertmethode door de onderzoeker. Dat betekent dus dat de conclusies die erin staan afkomstig zijn van mensen die nader hand de veranderingen in dit proces zelf hadden moeten dragen. Dat heet draagvlak. Vervolgens kregen we Coopers Lybrand in april 1993. Een rapport van analyse naar actie. In dat rapport staan ook een aantal conclusies. Ik ga ze echt niet allemaal voorlezen, want het is een zeer dik rapport, maar er staat in de dagelijkse werkpraktijk is er onvoldoende sprake van afstemming tussen afdelingen, het directieteam zorgt niet voor voldoende coördi natie, collegebesluiten geven in een aantal gevallen ruimte voor eigen interpretatie en men heeft een managementprobleem met name op directieniveau geconstateerd. Dat laatste wordt overigens in een nota aan de raad door het college niet onder kend, want er staat namelijk het functioneren van de direc teur bekijkend, mede in relatie tot het in gang gezette veran deringsproces, moet met de nu voorgestelde veranderingen de directeur in staat zijn beter te functioneren. Zo schrijft het college aan de raad in een stuk op 25 oktober 1993. Welnu, dit Coopers Lybrand onderzoek was overigens toen het in 1992 werd vastgesteld in de raad onderwerp van een forse discussie tussen een van de leden van de raad, mevrouw Demmers en de heer Zevenbergen die destijds de raad voorzat en dat ging om een heel belangrijke kwestie, namelijk de kwestie of je managementvervangend of managementsparticipatief werkt. Oftewel laat je mensen die zelf dat werk straks moeten uitvoe ren ook de verbeteringen gelijk bedenken of niet. Daar lopen we denk ik vandaag de dag nog een keer tegenaan. Nu zeg ik niet, ik wil dat uitdrukkelijk gezegd hebben, dat er niets gebeurd zou zijn in de tussenperiode. Op beleidsniveau hebben we beleidsplanningszaken gezien, hebben we MARAP's gezien, ook al zijn ze dan niet geheel volledig. We hebben met name op beleidsniveau een fors aantal verbeteringen hier gepresenteerd gezien in de afgelopen jaren. Er zijn structuur veranderingen aangebracht en er zijn een aantal behoorlijke verbeteringen geweest. Maar één ding is achtergebleven, de verbetering op de werkvloer, zoals het er toen destijds stond, 52 het moet tussen de oren verbeteren. Daarmee hebben we dus de kern van het probleem te pakken, betrokkenheid bij de mensen op de werkvloer. In 1992 was er een grote veranderingsbereidheid bij de toen bekeken afdelingen. In 1993 concludeert Coopers Lybrand dat die veranderingsgezindheid wat minder was. De resultaten van het onderzoek van Coopers Lybrand zijn ondergebracht in het nu nog lopende I A project. Wij denken, als fractie van D66, dat betrokkenheid en bereid heid tot veranderen niet beïnvloed wordt door ze in een zo lang bestuurlijk gericht slepend proces onder te brengen. Veranderingsbereidheid is er, dan onmiddellijk gebruik van maken en tot concrete verandering laten leiden en niet in een langslepend proces, want mensen willen resultaat zien van hetgeen ze zelf bedacht hebben. De D66-fractie vraagt u uitdrukkelijk om met alle gegevens omtrent het feilen en falen die nu voorhanden zijn, samen met de medewerkers van de dienst SOB, te leiden door de interimdi recteur waar wij het volste vertrouwen in hebben, een plan van aanpak op te stellen inhoudende een concreet verandertraject met meetbare tussenresultaten en met de portefeuillehouder en de commissie APPZ er bovenop te gaan zitten. Wat wij niet meer willen is dat er op afstand wordt gekeken. Daarvoor is de ruimte in de afgelopen tijd voldoende opgesoupeerd. Ambtelijk en bestuurlijk willen wij dat dit voorstel is afgerond op 1 november 1996. Dat moet absoluut lukken want er is al zoveel voorhanden dat het alleen maar op een logische wijze met de mensen zelf besproken moet worden en daarna in een plan van aanpak moet worden ondergebracht. De looptijd van dat project kan maximaal 4 maanden zijn. Eigenlijk is alles namelijk al uitgezocht. Wij willen dus niet meer afstandelijk kijken naar het hele gebeuren en we willen u uitdrukkelijk vragen om ook die tussenresultaten meetbaar te laten zijn. Als het nodig is om het uit het I A project te halen omdat het daar niet in past, de heer Withagen liep er reeds op vooruit, graag. Als het nodig is om even een zijweggetje in te slaan van het I A-project, prima. Eén ding staat vast, er dient op een afzon derlijke wijze gekeken te worden naar dit onderwerp. Het uiteindelijk doel van de fractie van D66 is om een blij vend resultaat te krijgen van verbeteringen en dat zou kunnen zijn door isonormering toe te passen of het systeem van total guality management. Dat kost geld, jazeker, maar dat is geld dat besteed wordt aan de doelstelling waarom wij hier een gemeentelijk apparaat hebben. Het kost ook ontzettend veel geld als er fouten gemaakt worden en dat is negatief besteed geld. Dat is iets wat we op de langere termijn als doel zouden willen hebben. Mijn fractie is bereid om daarin, voorzover ook maar enigszins mogelijk, aanhakingspunten en adviezen te geven en mee te denken, want wij voelen ons ook als raadsfractie betrokken bij deze problematiek. Uit hetgeen ik nu heel kort uit die kilo's gehaald heb, zal u duidelijk zijn De heer WITHAGEN: Bij wijze van interruptie. Ik heb vooraf gezegd dat de CDA-fractie sympathiek stond tegenover dit idee, alleen dit laatste puntje gaat mij iets te ver. Wij hebben een 53

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1996 | | pagina 200