uü
-10-
dezelfde richting als mijn argumentatie, nameligk dat er een klein rii«
is. De vraag is alleen, waar komt dat risico te liggen? Komt dat risicoJ
liggen bij deze gemeente, die dit besluit neemt? Komt dat risico te lit
bij organisaties, die op dit moment wel moeten investeren en kosten mot
maken om die plaats te realiseren, maar die verder geen enkele rest
hebben om eventuele tegenvallers of terughoudend overheidsbeleid op I
vangen. Mij lijkt dus dat, in de lijn van het antwoord van de wethouder
risico niet bij de instellingen moet liggen, maar big de gemeente en dat
een argument temeer is om III achterwege te laten.
De heer BOOGAART: Voorzitter, de wethouder heeft ook nog iets ani
toegezegd in de commissie. Ze zou binnenkort terugkomen op de plaatsdel!
waar voor mij een behoorlijk pijnpunt inzat. Namelijk de mensen, die 5
verdienen, zouden er alleen maar gebruik van kunnen maken. Het is er;
toch dubieus dat de mensen, die qua verdiensten aan de lage kant zittet,
praktisch geen gebruik van kunnen maken. Daarover is ons ook een polit:
maatschappelijke discussie toegezegd. Valt die gelijktijdig met die vP|
lichting?
De heer WITHAGEN: Voorzitter, ik was eigenlijk niet van plan om er verdet I
in te gaan. Na de wijzigingen heeft de fraktie van het CDA in ieder gf
niets substantieels meer toe te voegen aan hetgeen wij in de commis
hebben betoogd. Maar de heer Dieten roept toch een reaktie op.
Ik heb er grote moeite mee, dat vanuit de visie van Groen Links het hele:
naar hen toegehaald wordt. Want de veranderingen, die zijn aangebrai
zijn technisch van aard. En waarom? Dóódsimpel, wij voeren als gemeentel*
overheid een landelijke stimuleringsmaatregel uit.
De heer DIETEN: Voorzitter, bij interruptie, als ik even mag. Het is niet 1
dat wij een landelijke stimuleringsregeling uitvoeren. Wij voeren ku
opvangbeleid. Dat is een gemeentelijke taak en een gemeentelijke opdrai
Wij maken daarbij gebruik van de gelden van de landelijke stimulerii
maatregel. Dat is de verhouding. Bergen op Zoom is een van de weü
gemeenten in Nederland die die taak en de uitoefening van die taak J
alsof het een soort doorsluizen van geld is. Het is onze eigen taak.
alle andere gemeenten zorgen er voor dat ze er eigen geld in stoppen.
De VOORZITTER: Meneer Dieten, u moet u beperken tot een interruptie.
De heer DIETEN: Bijna alle andere gemeenten maken mogelijk wat de 1
Boogaart wil, namelijk dat ook voor de lagere inkomens de mogelijk"
aanwezig zijn. Wij doen dat niet en dan bovendien nog de deur op
draaien voor het risico van een cent eigen geld, dat vind ik ongepast,
is de reden waarom ik die III echt niet wil hebben.
De heer WITHAGEN: Voorzitter, ik wil toch nog even zeggen wat ik net
zeggen. De situatie is vrij simpel. Ik kan niet voor anderen spreken,
wij als CDA-fraktie hebben in de commissie uitdrukkelijk betoogd dat
voor een uitbouw zijn van alle mogelijkheden van kinderopvang-
Wij zijn bereid als gemeente onze verantwoordelijkheid te nemen en
landelijke stimuleringsmaatregel ook zo goed mogelijk in te vullen en
voeren ten behoeve van instellingen van particulier initiatief. Ma®r(
zijn als CDA-fraktie, en daar waren andere frakties het mee eens in de
missie, niet van plan om risico's te lopen. Want als wij risico's 1
moeten wij die risico's financieel indekken. Althans, wij moeten
maatregelen nemen die eventueel het risico ongedaan maken.
Wij kunnen toch moeilijk alsmaar rijksoverheidsbeleid uitvoeren en
gemeente voortdurend het financieel risico dragen. Dus hier is gewoon
-11-
normaal beheer als gemeente aan de hand. Ik heb er moeite mee als de heer
Dieten van Groen Links voortdurend andere frakties in de mond legt dat wij
tegen kinderopvang zouden zijn. Wij zijn er absoluut niet tegen. Wij zijn
er een groot voorstander van. Wij hopen dat die instellingen ook goed
floreren ten behoeve van de Bergse burger.
De heer VAN DER KALLEN: Voorzitter, de bijdrage van de heer Dieten roept bij
mij ook een reaktie op, ondanks dat de heer Withagen een aantal zaken al
uitstekend heeft verwoord.
De heer Dieten wekt de indruk alsof het als het ware een wettelijke taak zou
zijn. Dat is het nadrukkelijk niet.
De heer DIETEN: Dat is ook zo. Dat staat met zoveel woorden in de welzijns
wet.
De heer VAN DER KALLEN: De wijze van invulling is wel degelijk binnen de
gemeentelijke autonomie. De wijze van invulling hoeft niet te impliceren dat
wij daar eigen middelen instoppen. Als je het hebt over het risico, waarover
u spreekt, zegt u dat deze kindercentra de investeringen moeten plegen. U
gebruikt het woord moeten. Ze kiezen daar ook zelf voor en ze kiezen er ook
zelf voor om een zeker risico te lopen. Dat risico is perfekt verwoord in
dit besluit, zodat ze goed weten welk risico ze eventueel lopen, als zij
besluiten om tot die investeringen over te gaan. Dat is hun eigen autonome
beslissing en dat is niet de beslissing van de gemeente, die dat risico op
die manier bij hen legt.
De heer BOOGAART: Ik ben het volledig met de heer Van der Kallen eens.
Mevrouw DEMMERS, wethouder: Voorzitter, ik kan me helemaal aansluiten bij de
heer Van der Kallen, want dat is exact het verhaal. Er wordt van het begin
af aan gezegd op het moment dat zij aanvragen op basis waarvan en hoe zij
moeten aanvragen. Wat de normen zijn waarop ze in aanmerking kunnen komen
voor de stimuleringsmaatregelen in dit geval t.a.v. het voorschot 1994/1995.
Inderdaad zijn zij van het risico op de hoogte. Wij maken ze tussentijds ook
altijd nog attent op dat risico en dat ze dat op enige manier zo in hun
boekhouding moeten verwerken, mocht het rijk, om wat voor reden dan ook,
achterwege blijven. Maar dat is totaal niet de verwachting, want het rijk is
wat dat betreft een betrouwbare overheid. Ik kan u zeggen dat, met de
ervaringen die we op basis van kinderopvang tot nu toe met de overheid
hebben opgedaan, die gelden dan ook uitgekeerd worden.
Ik sluit me bij de heer Withagen aan als hij zegt dat we een taak hebben als
we naar de nieuwe welzijnswet kijken, waar overigens de stimuleringsmaat
regel 1994/1995 nog geen onderdeel van was. Laten we dat even uit elkaar
houden.
In de nieuwe welzijnswet wordt duidelijk kinderopvang als een taak neerge
legd, waarbij overigens nog steeds staat dat de gemeenten autonoom mogen
beslissen of ze wel of niet de taak kinderopvang naar zich toe zullen
trekken. Het is wel zo dat we daarover, en dan sluit ik gelijk aan bij de
heer Boogaart, in mei met elkaar daarover willen discussiëren. Hoe gaan we
met de gelden om, die we wel krijgen in het gemeentefonds, maar die
bovendien lager zullen zijn en behoorlijk lager dan de middelen die nu voor
de stimuleringsmaatregel per kindplaats worden uitgekeerd.
Willen we niet het risico gaan lopen dat we met elitair kinderopvang gaan
werken, dan zullen we met elkaar moeten zien hoe we daar een oplossing voor
kunnen creëren. Ik wil nu nog geen voorschot op de discussie nemen maar
omdat u er naar gevraagd heeft, meneer Boogaart, is dat zeker onderdeel van
het gesprek, wat we in mei met u als commissie en raad zullen hebben, om