-14-
vanaf die datum gaan betalen, maar het zij zo. College, voortaan graag wat
zorgvuldiger
De heer WITHAGEN: Voorzitter, bij interruptie. Mag ik de heer Boogaart
vragen om verheldering, want..
De heer BOOGAART: Als je het verhaal goed leest dan zie je dat er 1 april
1994 staat.
De VOORZITTER: Een niet consistente datum in het stuk, daar heeft u gelijk
in.
De heer BOOGAART: Voorzitter, wij kunnen dus instemmen met de voorgestelde
wijzigingen en aanpassingen van de verordening en de hieraan gekoppelde
voorzieningen. Vooral het vervallen van de eigen bijdrage vinden wij een
goede zaak. Wij hebben waardering vooral voor de wijze waarop u vertegen
woordigers uit onze samenleving, meer speciaal vanuit de gehandicapten
organisaties, bij de evaluatie en de voorgestelde aanpassingen heeft
betrokken.
Voorzitter, ten aanzien van deelname aan KAPs. Wij zijn bereid uw voorstel
met betrekking tot de financiering, de 2 maal 312,te volgen.
Om echter nu al uit te gaan van het primaat collectief vervoer gaat ons te
ver. Eerst willen wij de evaluatie van het tweejarig experiment afwachten.
Aangaande de moties, voorzitter. Daar willen wij eerst de tijd voor hebben
om ze goed te lezen alvorens wij tot ondersteuning overgaan.
De VOORZITTER: Nog iemand anders in eerste termijn? Neen, dan is het woord
aan wethouder Stuart en daarna aan wethouder Janssen.
De heer STUART, wethouder: Voorzitter, de evaluatie van de eerste periode,
waarin we met de Wet Voorzieningen Gehandicapten hebben gewerkt, heeft niet
alleen geleid tot aanpassingen hier en daar van de verordening, maar ik denk
ook tot grote en brede overeenstemming over de wijze waarop we dat beleid
moeten voeren.
In de commissie is nog eens gebleken dat op een punt, en daarom hebben we
het stuk ook aangepast, ook overeenstemming bestond, namelijk daar waar het
gaat om de eigen bijdrage. Ik haak even in op de opmerking van de heer Van
der Kallen. Het gaat er niet zozeer om of er iemand wel of niet, of goed of
slecht heeft zitten luisteren in de commissie. Het gaat erom dat wij in de
commissie eenvoudigweg hebben vastgesteld dat er consensus bestond in de
commissie over een bepaald onderdeel. Dat hebben we dan ook aan het college
gemeld met de vraag, wilt gij daar wat mee doen?
Andere dingen, waar geen consensus over bestond, zijn uiteraard terug
verwezen naar de raad. Elke fraktie moet voor zichzelf weten of ze daar op
terugkomt. Ik moet vaststellen dat de dingen, die we nu terecht, zeg ik dan,
terugvinden in de moties en het amendement van het CDA, in de commissie
vergadering geen meerderheidsadvies konden verwerven. Derhalve heeft dat ook
niet geleid tot aanpassing van de voorstellen door het college.
Voorzitter, de heer J. van Es heeft een serieus punt aangeroerd, denk ik.
Vanaf het moment van openbare behandeling in de raadskring is gebleken dat
er op meer dan een plaats een verkeerde datum stond. Vanaf dat moment is
zeker goed gecommuniceerd dat 1 april 1994, 1 april 1995 moet zijn.
Niettemin blijf je dan met een situatie zitten zoals u die schetst. Een
hardheidsclausule staat er ook niet voor niets in. Ik denk dat het heel
verstandig is om inderdaad eens naar dat probleem te kijken en daar in de
komende commissievergadering nog eens over te rapporteren.
In de evaluatienotitie zelf staat het nog een keer en nog niet verbeterd.
-15-
Daar heeft u gelijk in, er staat 1 april 1994. We moeten vaststellen of dat
echt tot problemen leidt. Als dat zo is dan zullen we daar serieus naar
moeten kijken. Ik zou graag afspreken om daar in de volgende commissiever
gadering nog even op terug te komen.
Voorzitter, in het algemeen heb ik toch behoefte om iets te zeggen naar
aanleiding van de discussie. Vooral ook omdat in de overwegingen, die ten
grondslag liggen aan de motie, steeds een rol speelt dat er overschotten
zijn in de besteding van de WVG-gelden.
Voor mij staat er dan toch spanning op de opmerkingen. Het geld moet be
schikbaar blijven voor de doelgroep aan de ene kant met een decentralisatie
beleid van het rijk. Wat er gebeurt, is dat er gelden uit specifieke rege
lingen, voor specifieke doeleinden bedoeld, gedecentraliseerd worden naar de
gemeenten. Die gelden worden toegevoegd aan de algemene middelen en zijn
daarmee ook niet specifiek meer bestemd. Dat betekent dat de gemeenten in
het algemeen goed moeten leren omgaan met dat geld. Je moet dus een goede
behoefteraming kunnen doen. En dan komen we bij het verhaal van de heer J.
van Es, daar heb je een paar jaar voor nodig. Kerngetallen ontwikkelen en
gewoon vaststellen, wat kost dat beleid ons. Daarom moet je dat een aantal
jaren goed monitoren om goed te kunnen ramen. In de aard zijn het algemene
middelen en je raamt wat je nodig hebt. Niet meer en niet minder.
Ik voel daar wel enige spanning met de wens om die zaken allemaal per se bij
elkaar te houden voor de doelgroep, ook als dat uit de ramingen en
rekeningen niet nodig zou blijken te zijn.
Er wordt overigens heel verschillend over gedacht in het land, ook in de
provincie Noord-Brabant. Er zijn gemeenten in onze provincie die in hun
meerjarenraming geweldige overschotten ramen die dan terugvloeien naar de
algemene middelen. Maar er zijn ook gemeenten, van de grootte van Bergen op
Zoom, die in de meerjarenraming al tekorten ramen. Dan is je startpositie
toch van belang. Dan moet je in het begin heel voorzichtig zijn en goed
overwegen wat je wel en wat je niet onder het systeem wilt laten brengen.
Want de ruimte nu onmiddellijk opvullen, zou gemakkelijker zijn dan later,
als je mede tengevolge daarvan blijkt met tekorten te maken te krijgen, de
boel weer in de vingers te krijgen.
De heer VAN DER KALLEN: Voorzitter, bij interruptie. De portefeuillehouder
wekt de indruk alsof er allemaal bestedingsvoorstellen zijn gedaan.
Als ik naar het CDA kijk dan tref ik 3 moties aan, die allemaal vragen naar
een onderzoek naar. Slechts een motie met een bestedingsvoorstel van slechts
18.000, Dus ik vind het beeld wat de portefeuillehouder schetst wat
merkwaardig. Ik zou dus graag willen weten waaruit hij de conclusies trekt
dat het allemaal bestedingsvoorstellen zijn.
De heer STUART, wethouder: Ik heb het woord conclusie niet gebruikt. Ik heb
alleen gezegd dat ik, mede uit de overwegingen die ten grondslag liggen aan
die moties, de behoefte gevoeld heb om een paar zaken scherp te stellen.
Het gaat niet om specifieke doeleinden. Het gaat om algemene middelen
waarmee beleid moet worden ontwikkeld. Ik voel daar een beetje spanning, zeg
ik, voordat ik aan de behandeling van de moties toe ben. Want natuurlijk heb
ik opgemerkt dat het college hier niet wordt uitgenodigd maar wordt opge
dragen om onderzoek te doen. Nu is dat op zichzelf iets waar ik altijd graag
aan meewerk. Wat dat betreft, is er niks aan de hand, denk ik. Het college
opdragen iets te onderzoeken, dan moet je wel heel zwaarwegende argumenten
hebben om te zeggen, daar heb ik geen behoefte aan, maar ik zal op de motie
nog even ingaan.
Voor wat betreft het amendement van de CDA-fraktie, voorzitter, verwijs ik
naar de behandeling van de begroting. Tijdens de begrotingsbehandeling heeft
het college de toezegging gedaan om die zaak te onderzoeken. Als ik mij goed