mij toen ik net over dit onderwerp begon, gesteld dat wanneer
je met marktpartijen praat je niet kort door de bocht even
kunt opmerken wij willen dit en u wilt dat, dus ja of nee. Het
is, dat zal iedereen in deze raad die meer met marktpartijen
te maken heeft, weten vaak een kwestie van elkaar aftasten,
wat wil je precies, hoever kun je met elkaar gaan, zorgen dat
je datgene wat je als overheid graag wilt bij die marktpartij
binnenbrengt en dan is het een kwestie van veel met elkaar
praten tot op een bepaald moment dan zeggen gaan we wel door
met elkaar of gaan we niet door met elkaar. Wij zitten zo
langzamerhand in die fase dat we het wel of niet doorgaan met
elkaar moeten afsluiten. Dat betekent dat voor het eind van
het jaar, alleen al om budgettaire redenen, er een ja of nee
van die drie partijen zal moeten zijn. Nogmaals, het is zeker
niet zo dat wij bij u de indruk willen wekken dat wij op een
of andere wijze hier rustig mee omgaan. De druk vanuit de
winkelierskant, die terecht groot is, noopt ons in deze om er
zo snel mogelijk voor te zorgen dat er een invulling komt. Je
kunt nu eenmaal niet de markt passeren. Je zult tot een over
eenstemming moeten kunnen komen.
De heer VAN DER KALLEN: Ik vind het erg vrijblijvend en ik
begrijp niet dat op zo'n lange termijn men nog steeds maar
praat, praat, praat. Mij lijkt het allemaalrelatief simpel
als je redelijke termijnen hanteert. Ik begrijp niet waarom de
portefeuillehouder op dit punt geen duidelijkheid heeft ver
schaft over in welke termijnen bepaalde fases in dit soort
gesprekken hebben plaatsgevonden. Als je ziet welke belangen
hierbij spelen zoals verpaupering, de belangen van de winke
liers, bedreiging van ons eigendom door vandalisme enz. dan
vind ik dit echt fabelachtig en een vaagheid die geen recht
doet aan de vragen die in eerste termijn door diverse partijen
zijn gesteld.
De heer LINSSEN: Er is nu toch toegezegd dat we in de eerst
volgende commissie antwoord krijgen op deze vragen.
De heer JANSSEN, wethouder: Ik heb u toegezegd dat wij in de
eerstvolgende commissie over dit onderwerp verder met elkaar
zullen praten. We zullen dit dan aan de hand van enkele gege
vens, die ik nu zo niet paraat heb, doorspreken.
De heer J.VAN ES: Misschien kunnen we dan nog eens de overeen
komst met de POMA, ik noem het POMA want zo was het indertijd,
welke zeer tot onze spijt totstandgekomen is, bekijken.Ik denk
dat daar over inspannings
De heer AERTSSEN: Dat zijn vragen die ook door de Partij van
de Arbeid naar voren zijn gebracht.
De heer JANSSEN, wethouder: Ik was van plan om dat in ieder
geval in tweede termijn even met u te bespreken.
De heer AERTSSEN: De fundamentele vraag voor ons is, die
hebben we ook naar voren gebracht in onze eerste termijn, wil
het college de samenwerking met APO c.q. POMA bij de behande-
40
ling van het beleidsplan binnenstad ter discussie stellen.
De heer JANSSEN, wethouder: Laat ik daar dan direct antwoord
op geven. In mijn termijn had ik dit onderwerp iets naar
achteren geplaatst, maar ik was de vraag van de P.v.d.A. echt
niet vergeten. Als je in 1987 samen, aan de hand van een
beleidsplan, een weg opgaat en je gaat dat plan evalueren en
vervolgens een nieuw plan maken, dan is het op dat moment
uiteraard noodzakelijk om terug te kijken en te zien wat we
aan elkaar hebben gehad, wat hebben we voor elkaar betekend en
kunnen we in de toekomst nog iets voor elkaar betekenen.
Met andere woorden wij zullen, op het moment dat in 1996 het
beleidsplan 1996 wordt vastgesteld, uiteraard ook de evaluatie
met APO in gang zetten of laten plaatsvinden, laat ik het zo
formuleren. Daarover zijn overigens al afspraken gemaakt van
hoe gaan we met die evaluatie om. Dus eigenlijk was een opmer
king vanuit de zorg van de P.v.d.A. gemaakt, door ons op
voorhand al meegenomen. Dat betreft dan de nieuwbouw waar we
zeker in de commissie op terug zullen komen.
De lijst Linssen heeft opmerkingen gemaakt over de a- en b-
lussen en heeft gezegd dat wat de fractie betreft het van
belang is dat grote trekkers overalals ik het zo mag samen
vatten, in de binnenstad een stekje zouden moeten kunnen
vinden. Dan niet alleen de grote trekkers, maar ook de lande
lijke ketens, zo heb ik dat althans opgevat. Toen wij in 1987
spraken over het beleidsplan binnenstad is dat natuurlijk ook
een onderwerp geweest en toen hebben wij geconstateerd dat de
grote trekkers zaten waar ze zaten en omdat het marktpartijen
waren niet eenvoudig te verplaatsen zouden zijn.
In het beleidsplan 1996, althans het voornemen daartoe, hebben
we gemeend dat we dit toch opnieuw aan de orde zouden moeten
stellen en doen we op het ogenblik onderzoeken naar de moge
lijkheid tot het verplaatsen van die trekkers. Dat dat niet
eenvoudig is kunt u zich voorstellen, want zeker grote trek
kers zijn, laat ik het zo formuleren, eigenwijs genoeg om te
bepalen waar ze zelf willen zitten. Je kunt als overheid een
heleboel wensen hebben, maar die wensen zijn niet eenvoudig te
realiseren. Er zou dan ook best eens wat spanning kunnen
zitten tussen overheidswensen en de markt, in dit geval de
grote trekkers. Hebben we het over de landelijke ketens, dus
niet de trekkers maar de kleinere filialen, dan is het lande
lijk gebruikelijk dat die op een of andere wijze zich gaan
lokaliseren in de buurt van die grote trekkers, met name in de
grote voetgangersstromen. Op zichzelf een heel begrijpelijk
gebeuren. Hoe zit dit nu in Bergen op Zoom? In 1987 hebben we
gekozen voor een a en een b-gebied. Nu kiezen we voor een
algemeen en een bijzonder gebied, de gevoeligheid van a en b
daarmee wat weghalend. Dat doen we natuurlijk niet zomaar. We
hebben altijd geconstateerd dat de kracht van Bergen op Zoom
lag in het historisch zijn van onze binnenstad en met name het
gebied bij 't Vierkantje of 't Vierkantje zelf. Daar ligt de
kracht van onze stad, dat moeten we proberen uit te buiten.
Dat doen we niet alleen in het koopgedrag, maar ook in het
toeristisch recreatieve actieplan dat we hebben. Nu nadrukke
lijk proberen grote trekkers, ik heb het over grote trekkers,
naar dat deel van de binnenstad te halen, is niet eenvoudig.
41