-8-
zijn of haar oordeel te komen. Lees eventueel de verhandelingen met
betrekking tot dit artikel. Ik denk dat een raadslid, deel uitmakend van een
college, klaarblijkelijk niet het recht wordt gegeven om naar eer en geweten
tot een besluit te komen, zonder direkt daarop de sanctie te moeten onder
gaan van, man, we hebben geen vertrouwen meer in je. Het is jullie zaak.
Jullie hebben de afspraken gemaakt, maar ik constateer dat slechts. De gele
kaart kan ik heel goed billijken, maar die rode kaart, het besluit om de
wethouder nu weg te sturen, vind ik niet billijk. Ik vind dat niet in
redelijkheid en billijkheid, zeker als je artikel 27 daarbij betrekt.
Voorzitter, ik vind het jammer. Waarom vind ik het jammer? Ik had een vol
wassen houding verwacht van dit college en alle 4 collegepartijen. Ik zeg
met nadruk 4, want ik vind dat de PvdA en ook wethouder Van den Kieboom niet
datgene hebben gedaan, wat in een college zou moeten gebeuren.
De heer WITHAGEN: Voorzitter, mag ik de heer Van der Kallen toch compli
menteren. Wij hebben al de ervaring hoe moeilijk het is om binnen een
fraktie samen te werken. Dat bewijs is in het verleden geleverd en nu
beweert u het weer. Wij, als raadsleden van een partij, als waar ik lid van
ben, hebben natuurlijk alle verantwoordelijkheden van een raadslid, maar
voelen ons ook verenigd op basis van een aantal dezelfde uitgangspunten. Dat
is volkomen geoorloofd en volkomen normaal, alleen niet voor iedereen weg
gelegd.
De heer VAN DER KALLEN: Ik bestrijd helemaal niet of dat geoorloofd is en of
dat voor iedereen weggelegd is. Voorzitter, ik kan besluiten. Ik constateer
dat de collegepartijen wel de splinter zien in andermans oog, maar niet -en
je zou normaal zeggen de balk- in dit geval het complete Braziliaanse
regenwoud in de ogen van henzelf.
Voorzitter, het zal duidelijk zijn dat mijn fraktie dit voorstel niet zal
steunen.
De heer AERTSSEN: Voorzitter, het CDA, D66, de VVD en de PvdA hebben over
eenstemming bereikt over de vorming van een college. Alle partijen leveren
een wethouder. Omtrent de portefeuilleverdeling vindt nog nader overleg
plaats. Zo begint de verklaring, zoals die op 30 maart 1994 is opgesteld, en
waarmee de overeenstemming over een nieuw college door de betreffende
partijen werd bezegeld. Aan deze verbintenis is een bruut einde gekomen door
dezelfde partijen, uiteraard zonder de PvdA, maar wel met GB/S en de heer
Claes. Het vertrouwen in wethouder Van den Kieboom is opgezegd en er is
vanavond voorgedragen hem te ontslaan.
Voorzitter, de portefeuilles werden in april 1994 goed verdeeld en ook de
afgelopen anderhalf jaar goed beheerd. Ook door wethouder Van den Kieboom,
die zowel hier in deze raad als ook daarbuiten wordt geprezen als een
enthousiast en kundig portefeuillehouder. Ook door zijn collega-wethouders,
zo heb ik begrepen, werd hij gerespekteerd en gewaardeerd.
Het komt dan ook merkwaardig over dat juist zijn hoofd vanavond op het
offerblok van de coalitie wordt gelegd. In de beruchte wandelgangen, maar
ook in de commentaren in de kranten werd gerept en gespeculeerd over
allerlei scenario's en dubbele agenda's, die wellicht in deze affaire een
rol zouden kunnen spelen.
Voorzitter, ik zal me beperken tot de feiten en de verdediging van wethouder
Van den Kieboom baseren op dezelfde feiten, zoals die vanavond ter zake zijn
en die kennelijk tot het ontslag moeten leiden. Hierbij doel ik dan met name
op de overwegingen, zoals die genoemd zijn in het initiatiefvoorstel van
D66het CDA en de VVD.
Ik zal hier nader op ingaan en aantonen dat deze overwegingen niet deugde^
lijk zijn en dus het heenzenden van Van den Kieboom op basis van deze over
-9-
wegingen een grove fout is.
Voorzitter, alvorens verder te gaan, ben ik zo vrij een tweede passage uit
de verklaring van 30 maart 1994 voor te lezen.
De overeenstemming berust op consensus over een collegeprogramma, waarbij
wordt aangetekend dat de volledige frakties de uitvoering van het programma
waarborgen. Met dien verstande dat de raadsfraktie van de PvdA bij de ver
dere besluitvorming rondom het sportcluster in september 1994 een voorbehoud
heeft gemaakt.
Naar de opvatting van de PvdA is dat een heldere en duidelijke passage, die
slechts op één manier kan worden uitgelegd. Dat vond ook dagblad De Stem,
die de andere dag meldde: "Sportcluster aan de Binnenschelde Bergen op Zoom
wordt vrije kwestie". Zo beknopt en helder heeft ook mijn fraktie de be
treffende passage opgevat. Met andere woorden, de PvdA-fraktie mag in de
toekomst bezwaren blijven maken en uiteindelijk eventueel tegen de plannen
stemmen.
De omschrijving "raadsfraktie van de PvdA" vraagt om een nadere toelichting,
omdat ik heb gemerkt dat hierbij vaak gedacht wordt aan de raadsfraktie,
exclusief de wethouder. Met de term raadsfraktie van de PvdA kan in de
verklaring van 30 maart 1994 alleen maar bedoeld worden, de voltallige toen
bekende driemansfraktie inclusief de toekomstige en toen nog niet met name
bekende wethouder. Overigens is het naar mijn opvatting altijd de uitleg die
aan zo'n term moet worden gegeven. Zo ligt het ook verankerd in de Gemeente
wet. Een door de gemeenteraad gekozen wethouder blijft deel uitmaken van
zijn eigen politieke raadsfraktie.
Met andere woorden, ook de heer Van den Kieboom was en is gerechtigd, op
basis van de verklaring van 30 maart, om een minderheidsstandpunt in het
college in te nemen.
Voorzitter, mijn fraktie stelt dan ook vast dat het een onjuiste weergave
van de feiten is, als in het initiatiefvoorstel wordt gesteld dat, en ik
citeer, Van den Kieboom is afgeweken van harde afspraken, die hierover
binnen de coalitie gemaakt zijn. Vervolgens meldt het initiatiefvoorstel:
deze afspraken waren essentieel voor de vorming van deze coalitie. Met deze
passage wordt nog eens onderstreept dat we het hebben over afspraken, zoals
die zijn gemaakt ten tijde van de coalitievorming en zoals die zijn vast
gelegd in de verklaring van 30 maart 1994 en in het collegeprogramma.
Voorzitter, dat is een interessante constatering, omdat er de laatste tijd
een beeld is ontstaan dat Van den Kieboom op een later tijdstip zijn af
spraken in deze kwestie niet zou zijn nagekomen. Nu heeft de op 28 september
jl. ingediende motie van wantrouwen dat beeld mede in de hand gewerkt, omdat
er toen andere overwegingen in het geding waren dan nu in het initiatief
voorstel
Ik constateer dan ook dat D66, het CDA en de VVD kennelijk niet goed raad
weten met het vinden van goede argumenten om wethouder Van den Kieboom weg
te sturen. Ik vind dat deze partijen onwaardig en een zeer slechte zaak voor
de algemene politieke beeldvorming en voor de bestuurbaarheid van deze stad.
Dan nog iets over collegiaal bestuur.
Daarover heeft de verklaring van 30 maart 1994 iets opgeschreven. Ik citeer:
Alle betrokkenen onderschrijven bij de komende bestuursperiode de noodzaak
van collegialiteit van het bestuur van de stad bij alle bestuurlijke aange
legenheden.
Voorzitter, de PvdA-fraktie is het met dit onderdeel van de verklaring
altijd van harte eens geweest. Naar de opvatting van mijn partij dient bij
de start van een coalitie collegialiteit uitgangspunt te zijn. Collegiali
teit is echter vooral een mentaliteitskwestie en er dient sprake te zijn van
een permanente inspanningsverplichting van alle betrokkenen. Zo'n afspraak
®ag echter niet leiden tot wurgcontracten. Uitzonderingen moeten ook in
goede harmonie gemaakt kunnen worden. Ook het college heeft zelf daarin