- 32 -
moeten worden van deskundigheid, het gaat erom dat die organisatie:
ouderenafdelingen hebben met ongeveer 300.000 leden, getallen il
die orde van grootte, dus meer oudere leden dan bijv. de ANBOWaa:
het om gaat is dat de vertegenwoordiging van ouderen en doo:
ouderen in de Ouderen Adviesraad ook zichtbaar wordt. Ik zou du
juist ook er niet voor willen pleiten om aan het F.N.V. om ee:
deskundige af te vaardigen, maar om een oudere vertegenwoordige:
van de bij hun functionerende ouderengroepen af te vaardigen, ii
het geval er besloten wordt om de samenstelling te wijzigen. Al:
wij denken de Ouderen Adviesraad dient een vertegenwoordigen:
karakter te hebben dan zou dat mijn invalshoek zijn.
De heer VAN DEN KIEBOOMwethouder: Ik heb proberen aan te geve:
dat vanuit maatschappelijke organisaties, waar ik dan ook F.N.V. ei
C.N.V. onder reken, geen signalen gekomen zijn om nadrukkelijk aai
te geven, wij willen vertegenwoordigd zijn in de Ouderen Advies
raad. Dat bij de evaluatie, ook vanuit diezelfde Ouderen Advies
raad, geen signalen in die richting zijn afgegeven. Ik moet
zeggen dat het college, gezien de ervaringen die zijn opgedaan
daar ook geen behoefte aan heeft.
De VOORZITTER: Ik kom dan tot de afronding. Geeft dit aanleiding oi
aantekening te vragen.
De heer DIETEN: Het is geen reden om tegen dit voorstel te zijn. Ill
denk alleen dat het goed is om daar in de komende periode nog een:
naar te kijken hoe dat dan wel vormgegeven kan worden.
De VOORZITTER: Ik constateer dan dat conform het voorstel iii
besloten.
21. Procedureverordening Planschadevergoedina 1995.
Nr. SOB/03
Zonder beraadslaging en zonder stemming wordt dit voorstel aangeno'
men.
22. Planschade Lambertiinenhof
Nr. SOB/05
De VOORZITTER: U heeft daar een definitief gewijzigd voorstel vooi
ontvangen
De heer VERMEULEN: Er is over dit onderwerp al het nodige gediscus
sieerd, zowel in als buiten de commissie. Gezien het belang van hel
onderwerp toch even nog de punten op de i.
Dat de wet een planschadevergoedingsregeling kent is op zichzel
een goede zaak. Planschadeclaims, die de toets der redelijkheid ei
billijkheid kunnen doorstaan, dienen door de overheid gehonoreer
te worden. Daarover is geen misverstand. In concreto is het echte
de raad, die moet beslissen, of van een redelijke en billijke, ei
dus te honoreren claim sprake is. M.a.w. de raad is niet he
schaap, dat in deze min of meer klakkeloos de wet kan volgen zi
zou verdwalen)maar het orgaan, waaraan de wet de herderssta
toevertrouv^ om in eigen verantwoordelijkheid autonoom tj
Sdvi"iïS1r«'r, Zö° nod.ig' *°^ls biP ons' na ingewonnen (niet bindend
tot hLïnSn Planschadecommissie. Onze planschadecommissie kol
tot haar eindconclusie langs een viertal terechte vragen t w
- 33-
-of een vergelijking tussen oud en nieuw planologisch regime een
planologische verslechtering voor belanghebbenden laat zien,
-zo ja, of door die verslechtering door belanghebbenden schade
wordt geleden,
-zo ja, hoe hoog die schade is en
-of die schade al dan niet voor rekening van belanghebbenden moet
blijven.
De planschadecommissie beantwoordt alle vragen bevestigend en komt
op basis daarvan tot de eindconclusie, dat aan belanghebbenden, op
één uitzondering na, een planschadevergoeding moet worden toege
kend. U vraagt ons deze eindconclusie te volgen en conform te
besluiten. Dit kunnen wij alleen, als wij het "ja" van de commissie
op alle vragen zouden kunnen volgen, zowel op basis van de door de
commissie gebruikte argumentatie als vanuit onze eigen politieke
verantwoordelijkheid. Dat nu, is, wat ons betreft, t.a.v 3 van de 4
gestelde vragen niet het geval. Daarmee trekken wij niet de inte
griteit en deskundigheid van de commissie in twijfel. Ter vergelij
king: de verliezer van een gerechtelijke procedure, die in hoger
beroep gaat, twijfelt in de regel ook niet aan de integriteit en
deskundigheid van de rechter, die het in zijn ogen verkeerde vonnis
wijst. Ook hebben wij niet de bedoeling diegenen te diskwalifice
ren, die weloverwogen menen, dat het advies van de commissie wel
gevolgd moet worden, en ook niet hen, die een claim hebben inge
diend.
Wij kunnen met de commissie meegaan, als zij op basis van een
vergelijking tussen het oude en nieuwe regime in abstracto tot de
conclusie komt, dat er sprake is van een planologisch verslechterde
rechtstoestand voor belanghebbenden. In ons land, waar bos en
natuur schaars zijn, zal een lokale planologische wijziging, die
neerkomt op "minder bos en meer bebouwing"heden ten dage in het
algemeen als een verslechtering worden ervaren.
De commissie vraagt zich vervolgens af, of die verslechtering tot
schade leidt. Die vraag is terecht, aangezien een planologische
verslechtering niet per definitie schade veroorzaakt. De vraag
wordt door de commissie bevestigend beantwoord, maar zij gebruikt
daarbij situationele argumenten als vermindering van ambiance en
uitzicht, die tot schade leiden. Die situatie nu beoordelen wij
heel anders. Wij vinden, dat de ambiance van het gebied juist is
toegenomen, dat de vermindering van het uitzicht maar zeer beperkt
is en dat in de praktijk, voorzover ons bekend, nog niet is geble
ken, dat woningen minder op zouden leveren. Wij zijn voorts de
stellige overtuiging toegedaan, dat we de toegenomen ambiance in
toekomstige transacties juist als extra verkoopargument zullen
tegenkomen
Ook de wijze, waarop de hoogte van de schade bepaald wordt, over
tuigt ons niet. Wij bespeuren al een zekere mate van onzekerheid,
als men spreekt van aannemelijke en niet van vaststaande schade.
Wij missen een argumentatie waarom de schade juist 10% van de
waarde zou zijn. Of, om het anders te stellen: Er wordt op geen
enkele wijze duidelijk gemaakt, op grond van welke maatstaven de
schadeveroorzakende factoren moeten resulteren in een waardevermin
dering van 10%. Wij blijven erbij, dat een dergelijke waardevermin
dering, zo daarvan al sprake mocht zijn, qua omvang valt binnen een
marge, die ook aan de veelheid van voortdurend schommelende markt
factoren kan worden toegeschreven.
Bij de beoordeling van de vraag, of en in hoeverre de schade al dan
niet redelijkerwijze voor rekening van belanghebbenden moet blij
ven, zijn wij met de commissie van mening, dat de betrokkenen geen