Financiën is gebleken dat dit principe weieens f. 40.000,- aan leasten op zou kunnen leveren. Ik wens de fracties die dat principe dan huldigen straks veel sterkte, want ik hoop dat zij betrokken zullen blijven bij dit voorstel en dat:zij dan ook de portemonnee zullen trekken om de schade die 2se nu aanrichten goed te maken. Dat zal wel niet het geval zijn. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie het voorstel van harte ondersteund, omdat artikel 49 van de Wet Ruimtelijke Ordening jSist voorziet in dit soort zaken. De wet heeft voorzien in dit soort schadegevallen. Als burgers schade lijden onder onze ruimtelijke ordeningsbesluitendan dienen wij die schade accepteren en te vergoeden. Voorzitter, ik ondersteun uw voorstel. De heer DIETEN:Het standpunt van de fractie van Groen Links in deze situaties is bekend Wij waren tegen het toekennen van planschadeDe argumentatie daarvoor is kort s;amengevat e en meer politieke, nl. wij vinden het niet terecht dat mutaties in de waarde van grond, het gaat niet over mutatie van opstal maar van grond, moeten leiden tot een vergoeding van een planschade als wij als raad verantwoorde besluiten nemen. Het is ook de achtergrond van het standpunt van Groen Links dat grond in gemeente-eigendom_ zou moeten zijn, zodat je dit soort verschijnselen überhaupt niet zou tegenkomen. Wij zijn ook van mening dat er in deze_ situatie dus los van de politieke benadering, geen sprake is van het 11 ^de planschade, maar dat is natuurlijk een discutabele stellmgna me door een relatief ondeskundige. Dat brengt ons op de Pr.°°® dure waarin wij zitten als het gaat over de vraag of al dan niet planschade toegekend wordt. Wij hebben daarvoor een verordening waarin wij ons als raad haast automatisch veria op het standpunt van de commissie van deskundigen. Daarmee is het vrijwel onmogelijk om als gemeentebestuur een eigenstandig standpunt te blijven verdedigen m relatie tot een eventueel afwijkend standpunt van een commissie van deskundigen. Wij verzoeken het college dan ook om, als deze zaak tot een einde is gebracht, dit soort zaken aan de hand van de i^ri prudentie die dan ontstaan zal zijn te vergelijken met d procedure in onze verordening op dit punt, zodat wij dat nog eens tegen het licht kunnen houden en kunnen bekijken hoe wij in de toekomst dit soort zaken zullen behandelen. Wat betreft het concrete voorstel zijn wig dus tegen he toekennen van de planschades op de punten 1 t/m 5 en daar waar u zelf ook voorstelt om die niet toe te kennen gaan wij daarin mee De heer VAN DER KALLEN: Mag ik bij interruptie de heer Dieten noq een vraag stellen. U bent klaarblijkelijk wel bereid om de jurisprudentie die u deze zaak ontstaat te volgen, maar ik zou graag willen weten waarom hij niet bereid is om de jurisprudentie die op moment al bestaat over dit soort zaken te volgen. De heer DIETEN: Dat is omdat wij van mening zijn dat hier sprake is van een bijzondere situatie, waarin ten eerste ons de vraag ter discussie wordt gesteld of er sprake is planschade en ten tweede en dat is het standpunt van de rest van de meerderheid van de raad die tot nu toe tegen was, namelijk in hoeverre die planschade dan voor eigen risico van de klagers zou moeten komen.Op beide aspecten menen wij dat we een redelijke kans maken om die zaak te winnen. Desondanks menen wij dat wij in de procedure vrij zwak staan daar waar wij een verordening hebben waarin wij ons als raad eigenlijk verlaten op het standpunt van de commissie van deskundigen, juist omdat we op die procedurele argumenten dreigen het schip in te gaan, wil ik ook aan het college verzoeken om die veror dening, aan de hand van de jurisprudentie, nog eens tegen het licht te houden. Dus niet de jurisprudentie op het gebied van planschade in het algemeen, nee, onze verordening in relatie tot de jurisprudentie. De heer AERTSSEN: Ik kan hier vrij kort over zijn. De vorige keer dat wij over ditzelfde onderwerp spraken was ons stand punt bekend. Ook wij vinden dat hier geen planschade moet worden toegekend. Wij volgen wat dat betreft ook de opvattin gen die door de heer Vermeulen zijn verwoord en ook links van mij, dat desnoods, in het uiterste geval, de rechter een uitspraak moet doen. Dat is dan uiteindelijk het punt waar je op uitkomt. Ik ben het met de heer Dieten eens dat ook ten aanzien van de procedure die we gevolgd hebben het goed zou zijn om dat nog eens goed te evalueren als dit allemaal achter de rug is Mevrouw KAMMEIJER: Ik kan hier verder kort over zijn. Wij hebben natuurlijk al meerdere malen betoogd dat wij het advies van de deskundigen hierin willen volgen. Wij steunen het voorstel van harte. Ik kan mij verder aansluiten bij het verhaal van de heer Van der Kallen. Ook wij hebben gewaarschuwd voor een aanzienlijke kostenvermeerdering wanneer we dit advies naast ons neerleg gen. De heer PLASMANS: Ook heel erg kort. In de commissie hebben wij al aangegeven dat de WD-fractie heeft geconstateerd dat er gewoon een principieel verschil van opvatting is. De enige weg is de rechter die daar een uitspraak over moet doen. Wat betreft de opmerking van de heer Van der Kallen kan ik zeggen dat de financiën geen rol hebben gespeeld in de overwegingen van de WD-fractie met betrekking tot dit verzoek om planscha devergoeding. Dat betekent concreet dat wij ons standpunt handhaven en niet accoord gaan met voorstel 1 en wel accoord gaan met voorstel 2 t/m 5. De heer VAN DE WATER: Wij zijn van mening dat terecht gebruik gemaakt is van de artikel 49-procedure. We hebben dat in een eerdere discussie al aangegeven. Wij kunnen het voorstel van het college ook nu ondersteunen. De VOORZITTER: Ik denk dat er een misverstand is over de besluiten. Op blz. 5 van het raadsvoorstel worden aangehaald <ie adviezen van de commissie Bezwaar— en Beroepsschrift, dat zijn er 5. Als u naar de besluiten kijkt die B&W aan u heeft 9

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1995 | | pagina 139