hebben. Ik denk dat ook niemand gepleit heeft voor het schrap
pen van de 100-gulden regeling,maar het integreren van de100-
guldenregeling in iets breders, iets beters. Als dat niet zou
kunnen, dan denk ik dat we opnieuw over dieregeling lieten
praten. Ik stel op dit moment vast dat waar die leidt tot het
uitgeven van f. 27.000,- aan 219 verzoekers, het naar zijn
aard een veel te smal instrument lijkt. Ik denk dat daar dan
toch iets voor de in plaats moet komen. We zullen dan toch
iets moeten verzinnen dat breder is.
Het moet uiterlijk december allemaal klaar zijn.
De VOORZITTER: Iemand in tweede termijn Zo niet, dan wordt
conform besloten met aantekening van de heer Van der Kallen.
10. Vervanaino .Sociaal Dienst Systeem.
Nr. BD-Poi/21
11.
12.
Krediet huurwoonwaaen
Nr. SOB/31
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming worden de
voorstellen 10 en 11 aangenomen.
Voorbereidinasbesluiten JuvenaatsaebiedStationsgebiedeo
DumontsdreefJ
ande
uitenaebied
edeelte van
n Beurs
Nr. SOB/35
De heer VAN DER KALLEN: Ik vraag om de bekende reden aanteke
ningen tegen dit voorstel.
De VOORZITTER: Dan is conform besloten met aantekening van de
heer Van der Kallen.
13Planschade Lambertiinenhofbeslissing op 8 bezwaarschriften..
Nr. SOB/3 6
De heer VERMEULEN: Ik was van plan ruimschoots voor de voet
balwedstrijd dit onderwerp af te ronden, want na alle discus
sie over dit onderwerp de afgelopen tijd, menen wij in ons
commentaar thans beknopt te kunnen zijn. We constaterengewoon
helder en clean dat er een principieel verschil van inzicht
bestaat tussen enerzijds de meerderheid van deze raad, waaron
der ook onze fractie, die in gemoede meent dat in deze door
belanghebbenden geen planschade is geleden en dat daarom het
verstrekken van een vergoeding aan hen niet op zijn plaats is^
Anderzijds een minderheid van deze raad en een aantal belang
hebbenden die, dat is hun goed recht en dat respecteren wij
ook, menen dat er wel sprake is van planschade en dat deze dan
vergoed moet worden.
Welnu als twee partijen elk overtuigd zijn van hun eigen
gelijk en zij het onderlinge meningsverschil niet in der minne
kunnen regelen, dan is het de rechter die het verschil moet
beslechten. Zo zal het ook hier moeten gaan. Dat is ook
meest cleane weg.
6
De argumenten die wij ter motivering van ons standpunt hebben
aangevoerd in de betreffende vergaderingen van de commissie
Stadsontwikkeling en in de raadsvergadering van 26 januari
j.l. zijn daar voldoende voor het voetlicht gebracht. Een
uitputtende herhaling daarvan lijkt ons dan ook overbodig. Wel
hebben wij alle argumenten nog eens tegen het licht gehouden
en dan blijkt dat er, zonder afbreuk te willen doen aan de
overige argumentatie, twee argumenten zijn die eruit springen
en die naar onze mening ook de kern van het gemeentelijk
standpunt zullen moeten vormen bij de beantwoording van de
bezwaarschriften en in de gerechtelijke procedure die daarop,
naar verwacht, zal volgen. Dat is in de eerste plaats dat
waarde, waardestijging en waardedaling van onroerend goed
afhankelijk is van een complex van factoren. Zou het nu zo
zijn dat terwijl het gemiddelde waardepeil van onroerend goed
elders in de stad gestegen is er geconstateerd kan worden dat
het onroerend goed op de plaats waarover we hier spreken, niet
in waarde gestegen is of zelfs in waarde gedaald zou zijn, dan
zou dat houvast bieden. Maar dat iets dergelijks zou hebben
plaatsgevonden blijkt nergens uit.
Een tweede maatschappelijk risico. Er is reeds eerder gesteld
dat in ons dichtbevolkte en ruimteschaarste land niemand per
definitie op straffe van schadevergoeding een planologische
status quo van zijn omgeving kan claimen. Kortom, wij menen
dat eenieder een zeker ruimtelijk risico loopt. Het hangt van
de aard, de omvang c.q. de onevenredigheid van het risico in
het concrete geval af of schadevergoeding billijk is. Wij
menen dat dit in het onderhavige geval niet zo is.
Wij menen dus dat er door belanghebbenden geen schade is
geleden. Uitgaande van het feit dat dit standpunt dat van de
meerderheid van de raad zal zijn en dat besluitvorming conform
dit standpunt zal plaatsvinden, spreken wij de wens uit be
trokken te blijven bij de verdere gang van zaken. Op welke
wijze dit gestalte moet krijgen lijkt ons een zaak die verder
in de commissie Stadsontwikkeling kan worden besproken.
Dit gezegd hebbende stap ik nu over op het voorstel zelf. Het
betekent dat wij met punt 1 niet kunnen instemmen, met de
punten 2 t/m 5 gaan wij akkoord.
De heer A.J. VAN ES: In de commissie heb ik namens lijst
Linssen al gezegd dat wij geen reden zien ons eerder ingenomen
standpunt te wijzigen. Wij zijn dan ook tegen dit voorstel,
echter met één uitzondering en dat is dat wij wel voor het
onderdeel van het voorstel zijn waarin u aangeeft niet tot
betaling over de gaan waar het Bloemendaal 52 betreft. Daar
kunnen wij ons in vinden, echter niet in de andere onderdelen
van het voorstel.
De heer VAN DER KALLEN: Net als de heer Vermeulen zal ik mij
beperken. Er is al genoeg over dit onderwerp gesproken. De
heer Vermeulen sprak over een meerderheid van de raad die dit
voorstel afwijst en een minderheid van de raad die het voor
stel ondersteunt. Mijn fractie behoort tot de minderheid van
he raad. Het spijt mij dat de meerderheid van de raad vast wil
houden aan hun principiële standpunt. Die principes kunnen
weieens veel geld kosten. Uit de discussie in de commissie
7