-46- De heer JANSSEN: Voorzitter, het betreft een brief van de VVD inzake winter terrassen en het antwoord daarop is geconcipieerd door b en w. Voorzitter, de VVD-fraktie is van mening dat we te maken hebben met een onderwerp, dat niet erg helder genoemd kan worden, moeilijk doorzichtig zou kunnen zijn, dus de geschiedenis ingaat als een niet al te gelukkig stukje raadsgebeuren. In 1984 hebben we gemeend als raad voor winterterrassen te moeten zijn. De praktijk van vandaag is dat er vermoedelijk niet veel van komt. Voorzitter, een terugblik, en ik zal het proberen kort te houden, brengt mij naar de bewuste raadsvergadering van januari 1992, waar we gesproken hebben over de eerste herziening van het bestemmingsplan "Stadskern Noord-Oost". We hebben daar heftig g-ediscussieerd met zijn allen. Het CDA heeft toen een voorstel gedaan om van winterterrassen te spreken, die er in de winter staan, en van zomerterrassen, die er in de zomer staan. Er is een schorsing geweest. B en w heeft toen een oplossing gevonden. Die oplossing was, en ik citeer nu: Het zou kunnen om die alinea -en dan gaat het om een alinea in het bestemmingsplan- uit te breiden met een overweging, dat het in de bedoeling ligt om in de winterse maanden een voorziening mogelijk te maken die, gezien de klimaatsomstandigheden, op dat moment het toch mogelijk maakt om daar kwalitatief goed te verblijven. Rekening houdend met het feit dat ons vergunningsstelsel erin voorziet dat de vergunning voor de zomerterras sen wordt afgegeven voor de periode van 1 maart tot 1 november en dat het dus de intentie is om voor de resterende maanden een voorziening te kunnen treffen, aangepast aan de omstandigheden van het jaar. Einde citaat. Voorzitter, dat lijkt helder en dat lijkt een heel duidelijk standpunt. Maar toch een aantal maren. Er wordt niet gesproken over afbreken. Dat kunnen we, als we dit stuk her lezen, gewoon constateren. Vervolgens, en dat maakt het allemaal nog inge wikkelder, wordt in diezelfde raadsvergadering gesproken, nadat de heer Aertssen daar een opmerking over gemaakt heeft, over de onmogelijkheid volgens de woningwet om een vergunning te geven die een zekere tijdelijkheid inhoudt van terrassen. Die discussie was heftig. Dat heb ik net al gememo reerd. De raad is toen vervolgens tot een stemming gekomen en de VVD-fraktie heeft gezegd, we moeten oppassen dat we niet een wurggreep laten plaatsvin den in de richting van de ondernemers. Laten we het er voorlopig mee eens zijn en kijken wat de verdere uitwerking in de commissies tot gevolg zal hebben. Een verdere uitwerking was dan de commissie van oktober 1992, waar het advies van advocatenbureau Van Wijmen aan de orde was. Dat advies heeft toch min of meer als titel, en dat citeer ik dan ook: Uitgangspunt is de uit drukkelijke wens van het college van b en w om te voorkomen dat langs de Grote Markt voor de horecabedrijven permanent overdekte en afgeschermde terrassen ontstaan. De discussie in dat stuk gaat over, is het nu een zaak om een en ander publiekrechtelijk of anderszins privaatrechtelijk op te lossen. Uiteindelijk stelt dan Van Wijmen voor, kies de publiekrechtelijke weg. En hij zegt dan ook, en dat is weer in tegenspraak tot hetgeen er in de bewuste vergadering van januari daaraan voorafgaand is gebeurd, je kunt wel degelijk een tijdelijk winterterras oprichten. Voorzitter, dat maakt het allemaal niet helder. Maar, zegt dan Van Wijmen, dit is een tussenadvieshet eindadvies zullen we afwachten. En dat zegt het college ook. We wachten eigenlijk op dat eindadvies nog steeds. Althans mijn fraktie heeft het eindadvies nooit vernomen. Als je dan de raadsvergadering van januari naast de commissievergadering van november legt, voorzitter, dan denk ik dat hier en daar toch onhelderheden zijn. Tussentijds heeft de VVD-fraktie een onderhoud gehad met de ondernemers van de Grote Markt. In dat onderhoud zijn wij zeer verontrust geraakt. Want wat

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1993 | | pagina 210