-24-
heeft in dit geval geen enkele relatie met de gemeente en derhalve ook geen
mogelijkheid tot vergoeding op basis van de wet Ruimtelijke Ordening. Heel
vrij vertaald, onder hetgene van wat in het KB staat, vallen ook degene die
wij gekregen hebben en ook een nieuw KB, zoals de heer Stuart al ontvangen
heeft. Wij gaan akkoord met het voorstel tot het niet verlenen van de
schadeclaim.
De heer VAN DE WATER: Hartelijk dank voor de aanvullende informatie. Ik wil
nog een ding rechtzetten uit de vergaderingen van de commissies. Het zou
gebleken zijn dat wij zonder meer de claim, die door de familie opgeëist is,
zouden ondersteunen. Wij hebben duidelijk gezegd dat wij hopen dat in de
verdere procedure een regeling tot stand zou komen tussen de gemeente en de
exploitant. Gezien toch de verdere procedure die gaat volgen, de Raad van
State. Mevrouw Demmers doet wel een hele harde uitspraak van geen relatie,
maar dat laat ik toch aan de deskundigen over. Op dit moment blijven wij
toch bij onze gedachte om het voorstel van het college niet te ondersteunen.
de heer JANSSEN: Voorzitter, de discussie in de commissie is uitgebreid
geweest. Er ontstond wat verwarring over een onderdeel van het voorstel. De
extra informatie, die we vanavond gekregen hebben van het college, maakt een
en ander, denk ik, erg duidelijk. Voor onze fraktie zijn er geen wezenlijke
veranderingen opgetreden in het totaal. Dus we kunnen het collegevoorstel,
zoals het hier ligt, ondersteunen.
De heer STUART, wethouder: Voorzitter, ik denk dat de gedachten, zoals die
door mevrouw Demmers geuit zijn, onzerzijds zouden kunnen worden onder
schreven. Ook de laatste brief, die ons nog bereikt heeft, geeft, denk ik,
geen aanleiding om een wijziging aan te brengen in het standpunt zoals dat
verwoord is in de nadere notitie die u heeft gekregen.
Het hart van de zaak is immers dat er sprake zou moeten zijn van een aan
vaard risico. Op het moment van aankoop zou men op de hoogte moeten of
kunnen zijn van de gevolgen van een op dat moment onherroepelijk of zelfs
nog maar goedgekeurd en nog niet onherroepelijk bestemmingsplan. Dat is het
hart van de zaak, is er kennis op het moment van een transaktie. Dat is een
en andermaal aangetoond, ook in de betreffende commissievergaderingen in de
betreffende stukken nog eens. Derhalve komen we tot de conclusie dat, omdat
het om die zaak gaat, eigenlijk de overige onderdelen van het pleidooi van
de juridische adviseur geen verdere behandeling behoeven.
Ik heb de sterke indruk dat op de laatste brief, die nu ontvangen is, die
zelfde kwalificatie van toepassing is. Er zij nog eens op gewezen dat de wet
slechts praat over degene die schade lijdt, die een rechtstreeks gevolg is
van een bestemmingsplan. Diegene kan een verzoek indienen voor schadever
goeding bij de gemeenteraad, maar dan moet er wel een verzoek ingediend
zijn.
Dat verzoek is op enig moment ingediend en wel door de heer Oomens. Daarop
heeft de planschade-beoordelingscommissie natuurlijk te oordelen. Het staat,
denk ik, uit alle stukken heel duidelijk vast dat er sprake is van kennis en
dat er derhalve een belemmering is om te komen tot het toekennen van plan
schadevergoeding. Die redenering blijft, denk ik, haarfijn overeind.
Voor het overige kan een interessante discussie over of het mogelijk is om
claims of vorderingen, waar het ook allemaal om gaat, over te dragen, buiten
beschouwing blijven als zijnde niet relevant. Het gaat immers om de vraag of
er een verzoek is binnengekomen van iemand die zegt schade geleden te heb
ben tengevolge van een bestemmingsplan.
De VOORZITTER: Dank u wel. Dames en heren, het lijkt mij evident dat uw raad
overeenkomstig het voorstel wil besluiten, met dien verstande dat de fraktie
-25-
van GB/S daartegen is en de andere frakties daarvoor, zodat overeenkomstig
het voorstel is besloten.
13. Voorstel tot deelname aan het prolekt "Bedrijfsmilieuzorg voor gemeentelij
ke bedrijven in de provincie Noord-Brabant".
Nr. SOB/2
Zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemming wordt dit voorstel
aangenomen.
14Voorstel tot het ongewijzigdvaststellen van de le herziening van het be
stemmingsplan "Stadskern NoordqOost"
Nr. SOB/4.
De VOORZITTER: In verband met een aantal stukken, welke u vanavond nog op uw
raadsplaatsen hebt aangetroffen, lijkt het mij dienstig aan de wethouder te
vragen om daar enige introduktie bij te laten plaatsvinden.
De heer STUART, wethouder: Dank u wel, voorzitter. In de commissie ruimte
lijke ordening is naar ieders mening een langdurig en diepgaand beraad
gevoerd aan de hand van, zo zeiden de commissieleden ook, adequate stukken.
Als ik nu globaal de discussie in de commissie mag samenvatten, dan waren we
het er over eens dat besluitvorming noodzakelijk was, omdat er een uitspraak
van de Raad van State ligt vanaf 1987, waar nog niks mee gedaan is. Dat
vraagt om besluitvorming, te meer daar er enkele bouwaanvragen liggen die
behandeling verdienen.
De besluitvorming zou, althans dat was toch in den brede de mening in de
commissie, moeten gaan in de richting van de door de Raad van State gedane
uitspraak. Dat wil zeggen dat er derhalve aan een soort reparatie-wetgeving
gedaan zou moeten worden, die erin zou voorzien dat er een deugdelijk
juridisch instrumentarium ontwikkeld zou worden om tot beheersing van het
fenomeen te geraken.
Over de mate en de mogelijkheden van beheersing, voorzitter, is veel ge
sproken. Daarvan was ook in den brede de commissie van mening dat het voor
stel van ons college niet ver genoeg gaat en dat er nadere regelen noodzake
lijk zijn. In dat verband is tevens in de commissie besef geconstateerd voor
de beperkingen van de wet RO, een onderdeel van het publiekrechtelijk in
strumentarium, omdat dat op bepaalde onderdelen heel gedetailleerde rege
lingen niet mogelijk maakt. Derhalve ontstond er in de commissie een duide
lijke behoefte aan andere middelen, bijvoorbeeld die van privaatrechtelijke
aard, door bijvoorbeeld het sluiten van een huurovereenkomst.
In die commissie heb ik als voorzitter toegezegd een en ander aan het
college voor te zullen leggen, met daarbij gevoegd de mededeling dat dat
mijnerzijds zou gebeuren met een positieve grondhouding, als ik die Lub-
beriaanse term eens mag gebruiken. Ik heb dat gedaan omdat het voor mij
zonneklaar is dat besluitvorming nodig is. Immers een bestemmingsplan laten
bestaan wat reparatie behoeft, krachtens een uitspraak van de Raad van
State in 1987, is iets wat heel duidelijk niet kan. Op dit moment ben
ik ervan overtuigd dat, wanneer derden dat zouden willen, de raad een
fictieve weigering ten laste zou kunnen worden gelegd met alle gevolgen van
dien. Dan hebben we het nog niet over schade. Bovendien liggen er een paar
bouwaanvragen, die gewoon behandeld moeten worden en liefst ook behandeling
kunnen krijgen onder die vigeur van de wensen die de raad zou willen.
We hebben daar het nodige huiswerk voor gedaan en in het college daar tot
twee keer toe over gesproken. Dat is ook gericht geweest op de vraag of de
voorschriften in het bestemmingsplan nog aangescherpt kunnen werden. Het is
gebleken dat dat op een tweetal onderdelen mogelijk is. In feite betekent