-74-
De VOORZITTER: Dames en heren, de vergadering is heropend. Het woord is aan
wethouder Stuart.
De heer STUART, wethouder: Die in grote verwarring is, voorzitter. Ja echt,
ik weet niet goed wat ik nu aan moet met de bijdragen in eerste termijn in
de raad, nadat we er in de commissie zo uitvoerig over gesproken hebben.
Ik zou me kunnen voorstellen dat een deel van de problemen, met name bij de
heer Muller, ondervangen zou kunnen worden door pij punt 1 niet te spreken
van ondersteunen van rijksbeleidsvoornemen, maar kennis nemen van.
Dan hoeft het blok onder 2 niet te veranderen, want dat is gewoon over
genomen uit het stuk van het rijk. Het rijk betrekt de stelling dat dat ding
reistijdwinst oplevert en daarom interessant is en dat daarom de investe
ringen gerechtvaardigd zijn.
Als wij kennis nemen van de stelling van het rijk, dan spreken we daar geen
waarde-oordeel over uit. Ik heb de indruk dat men daar in het algemeen
moeite mee heeft, om een waarde-oordeel uit te spreken over de stelling van
het rijk. Dan zou dat probleem opgelost kunnen zijn.
Dan zou ik, voorzitter, ter verdediging van het concept, verder willen
zeggen dat ons college overwogen heeft, dat het wellicht goed is om vast te
stellen welke varianten, zo met het blote oog waarneembaar, de slechtste
zullen zijn. En dat je dat ook zou mogen opmerken. Daar zit typisch een
lokaal belang, omdat die variant G overduidelijk de slechtste is. Die dan
ook nog over ons grondgebied loopt. Daar mogen wij dus met recht en reden
van zeggen, dat willen we niet.
Wanneer het om grondgebied van andere gemeenten gaat, dat ben ik met de heer
Van der Kallen eens, dan hebben wij de neiging om te zeggen, laten die
andere gemeenten dat roepen, want wij worden als gemeente allemaal gevraagd
thans om inspraak te plegen. En dan wel vanuit je eigen positie. We gaan dan
nog zo ver door te wijzen op die variant, die wel degelijk iets te maken
heeft met bundeling van infrastruktuurWeliswaar nog niet alles, maar dat
is die variant, die ook door de staten wordt aangehangen.
Als we van de heer Muller wat aangereikt zouden krijgen met betrekking tot
punt 7, dan zouden we dat wellicht nog enigszins kunnen toespitsen. Ik heb
niet de indruk dat we iets anders bedoelen dan hij. Maar dat zouden we
misschien anders moeten formuleren.
We zitten met het probleem dat die zaak voor 1 juli binnen moet zijn. Dus
als we daar vanavond niet uitkomen, dan wordt het nul inspraak.
Maar misschien dat we voor wat betreft dat punt 7 een dergelijke afspraak
zouden kunnen maken, dat we daar misschien een tekstvoorstelletje voor
aangereikt krijgen.
Voorzitter, dan het ondersteunen van de gedachte van Steenbergen. Daar
hebben we toch motieven voor. Het is inderdaad zo, dat vastgesteld wordt dat
de TGV in direkte zin voor onze streek geen betekenis heeft. Als je dan toch
medewerking verleent aan zulke ingrijpende zaken, dan zou daar wel wat
tegenover mogen staan. Dat is een gedachte, die het college van Steenbergen
heeft geuit. Wij hebben de neiging om het daar mee eens te zijn en dus daar
bijval in te betuigen. Als die compensatie dan ook nog een bepaalde richting
in zou kunnen gaan, dan zou je daar zelfs nog een belang voor de gemeente
Bergen op Zoom in kunnen ontdekken ook.
Voorzitter, als we het zo zouden kunnen doen: wij ondersteunen, vervangen
door, wij hebben kennis genomen van uw beleidsvoornemen. Dan zijn we er, op
de wijziging, die de heer Muller voorstelt onder punt 7, al een heel eind
uit
De VOORZITTER: Ja, op zichzelf zou dat zo kunnen, maar ik denk dat de heer
Aertssen daar niet helemaal mee gecontenteerd is.
De heer STUART, wethouder: Maar het verschil tussen de benadering die ik nu
-75-
kies, is dat we ergens kennis van nemen en hij wil een ander oordeel vellen.
Als ik zeg, laten we nu geen oordeel vellen maar slechts kennis nemen, dan
zou die ingreep wellicht ook overbodig kunnen zijn.
De VOORZITTER: Nee, dan
De heer STUART, wethouder: Nee, dan plegen we een oordeel, dat is waar.
De heer AERTSSEN: Ik wil nog helemaal geen oordeel vellen. Ik wil dat u
aangeeft in uw brief dat er nog een andere mogelijkheid is. En dat is
namelijk een mogelijk om gebruik te maken van de bestaande spoorweg-
infrastrukturenDat is een hele andere invalshoek, dan de invalshoek, die u
kiest. Door te zeggen, wij erkennen de noodzaak van een HSL. En, dat is dan
punt 2, u onderschrijft in feite de constateringen van de minister. Die
zegt, we moeten dat maar gelijk doen, want wij zien er geen heil in om eerst
een andere oplossing te kiezen. Vervolgens geeft hij dan wel aan dat die
voorkeur uitgaat naar tracé F. Maar het is een duidelijke andere invals
hoek, voorzitter.
De heer STUART, wethouder: Voorzitter, ik zal het wel niet begrijpen, maar
in het stuk van de heer Aertssen lees ik toch, dat hij de conclusie van de
rijksoverheid, dat een hoge verbindingskwaliteit met alternatief 2 niet
bereikt kan worden, twijfelachtig vindt, dus duidelijk met het rijk in
discussie.
De VOORZITTER: Die indruk heb ik ook. Ik zit te denken of het niet verstan
diger is om met u af te spreken dat daar, in het begin van de volgende week,
in een commissie nog eens over gesproken wordt. Om nu met elkaar een brief
te gaan schrijven, lijkt mij niet echt wat wij op dit moment zouden moeten
doen
De heer VAN DER KALLEN: Ja, maar voorzitter, begin volgende week is al 1
juli.
de VOORZITTER: Ja, maar laten we zeggen, als we dat volgende week dinsdag of
woensdag zouden doen en u zou het in de commissie over een tekst eens
worden, dan moeten we nog even afvragen of de brief door b en w ondertekend
kan worden of door de raad, of dat we uit laten komen dat daar een politiek
draagvlak op lokaal niveau voor georganiseerd is. Maar dat is een, en dat
lijkt mij op dit moment de meest praktische oplossing. Al realiseer ik me
dat ik de heer Stuart daarmee een avond onderdak breng. U moet het natuur
lijk ook willen. En u moet ook bedenken dat er verschillende nogal wat
tegenstrijdige -laten we zeggen, op zichzelf niet heel gemakkelijk in één
tekst samen te vatten- oordelen vernomen zijn vanavond.
Als we dat allemaal bij mekaar moeten schrijven, dan delen we of niets mee.
Als je een groot aantal tegenstrijdigheden meedeelt, is dat niets natuur
lijk en dat heeft in de inspraak ook nul en generlei waarde. Als u daaren
tegen zegt, er is, denk ik, en dat is uw oordeel, ruimte om tot een aan
vaardbaar compromis, een aanvaardbare reaktie uit Bergen op Zoom te komen,
dan zou u voor die gedachte moeten kiezen.
Ik heb niet uw betoog in de commissie RO gehoord. Ik kan uit de toch
tegenover elkaar staande argumenten op dit moment alleen dat constateren. En
u moet zelf nagaan of u wil heeft om wat tot elkaar te komen.
Ik kan daar alleen maar een ordevoorstel tussendoor lanceren.
De heer AERTSSEN: Voorzitter, ik denk dat de discussie in de commissie RO
niet tot en met gevoerd is, dus niet zoals het zou moeten zijn geweest.