-82- ik dat globaal zo mag taxeren- met de uitvoering van de herinrichting zouden kunnen beginnen. Het ziet er, naar de mening van het college, niet naar uit dat wij in dit jaar nog tot afrekenen komen. Dus dat betekent dat we hier -en dat is ook tegen die achtergrond bewust zo geprogrammeerd- pas in 1991 aan de afrekening komen en vandaar dat daar die 550.000,staat. Daarmee is eigenlijk ook een antwoord gegeven op het probleem dat u hebt, waar u voorstelt de prioriteit anders te leggen. Het is helemaal geen truc, het is precies zo gepland omreden die ik noem. De plannen zijn niet klaar. Voordat dat klaar is en uitgevoerd om te declare ren, zijn we in 1991 aanbeland, zoals wij er nu tenminste tegenaan kijken. Ik wil daar ook bij opmerken dat, voor het wensprogramma als zodanig, de ingevulde bedragen mogelijkerwijs nog kunnen worden bijgesteld, positief dan wel negatief, bij het herverdeel-besluit dat, zoals wij het vorig jaar hebben toegepast, in augustus in de raad aan de orde is geweest. Het zou kunnen zijn dat er dan meer zicht is op een invulling, die misschien iets afwijkt, ook op dit onderdeel van wat hier voorgesteld wordt. Maar zoals wij het nu voorleggen, menen wij dat dit een reële inschatting is. Dat geldt ook voor meerdere posten, zoals dat ook staat bij de herinrichting van het St. Catharinaplein, waarvan de planontwikkeling in 1990 plaatsvindt, maar uitvoering misschien voor een deel, en wellicht de afrekening pas een volgend jaar. Ik denk dat ik daarmee de heer Muller voldoende heb geant woord, inhoudelijk over de problematiek. Meneer Aertssen maakt het college een compliment voor het resultaat van stadsvernieuwing, verwijst naar cijfers en uitvoeringszaken van 1989. Namens het college mag ik u danken voor dat compliment, zegt ook, kijk eens kritisch naar de subsidiegrondslag. Het is een mogelijke variant om wat meer aanvragen, wat meer projekten te kunnen honoreren, zou je kunnen denken, maar wij doen dan natuurlijk een behoorlijke aanslag op de portemonnee van de burger. Het is maar de vraag of de draagkracht daar zo groot is, dat degene die een bepaald pand of objekt wil realiseren, wil verbeteren, wil restaureren, of hij daartoe dan nog in staat is en of dat nog strookt met ons beleid inzake stadsvernieuwing. Want dat is natuurlijk steeds de spiegel die wij onszelf moeten voorhouden, op grond waarvan wij subsidiëren. Dat is om die binnenstad te vernieuwen, te verbeteren. Dan moeten we ook de subsi diegrondslag, zoals u dat noemt, tegen dat licht bekijken. Meneer Bolsius wenst de fundamentele discussie. Ik wil meneer Stuart niet voor de voeten lopen, maar ik heb genoemd het herverdeel-besluit in augustus 1989, daar was in opgenomen de stand van zaken tot dat moment in 1989. Wij hebben in november een bijgewerkte stand van zaken gehad. Die was voor het college, die is niet in de commissie aan de orde geweest. Maar wij hebben nu een bijgewerkte stand, zoals u gezien hebt bij de stukken, tot 22 december 1989. Wij hebben ook niet bedoeld dat die discussie in december had moeten worden gevoerd. Wij menen dat wij de komende maanden daarvoor zullen moeten uit trekken om die discussie te voeren. De heer BOLSIUS: Ik ben benieuwd naar de reaktie van de portefeuillehouder van financiën die ons dat inzicht niet kon geven. De heer RONNES, wethouder: Akkoord dat kan. Voorzitter, als u het goed vindt, kan de heer Stuart meteen antwoord geven. De heer STUART, wethouder: Ik denk dat het een goede zaak is dat ook in de raad de bereidheid bestaat om fundamenteel te discussiëren over de finan ciering van de stadsvernieuwing. Waarom is dat nodig? Omdat toch blijkt dat de middelen op dit moment, zoals die via de rijksverdeling rechtstreeks aan de gemeente toekomen, niet voldoende zijn om alle kosten te dekken op dit moment -83- Waarom moet je dan zo'n fundamentele discussie aangaan? Omdat wij bij de instelling van het stadsvernieuwingsfonds een principieel besluit hebben genomen, inhoudende dat de stadsvernieuwing geheel zou moeten worden gefinancierd uit de gelden die rechtstreeks van het rijk kwamen. Ik mag u in herinnering roepen dat we daarom zelfs een complex in het grondbedrijf hebben afgesloten en gezegd, daar mag nu niets meer uit de algemene middelen of het grondbedrijf ingestopt worden, dat moet nu allemaal uit het Fonds Stadsvernieuwing komen. Dan is er dus, als je gaat heroverwegen, mogelijker wijs toch sprake van een beleidswijziging. Het hoeft niet per se zo te zijn dat de middelen, zoals die thans ter beschikking staan van rijkswege, onvol doende zijn. Daarvoor wordt er nu juist gekeken naar de mogelijkheden die dat Nationaal Restauratie Fonds biedt. Dat betekent in ieder geval handha ving van het subsidiemiddel, zoals de heer Aertssen terecht zegt, maar zeker en vast ook bekijken of die subsidiegrondslag niet gewijzigd moet worden. Uitbreiding van ons subsidiemiddel in ieder geval tot een ruime definitie van subsidie, want het NRF rekent daar ook onder garanties en leningen. Dat betekent dat je je debiet kunt vergroten met dezelfde centen, daar komt het gewoon op neer. Inmiddels geeft dat aan, en dan kijk ik even naar de heer Bolsius, dat daarmee de administratie natuurlijk ook ingewikkelder wordt, omdat je dan verplichtingen over langere termijn nu ook nog gaat vastleggen, die je moet bewaken. En een van de dingen is heel zeker. Als we tot een overeenkomst met het Nationaal Restauratie Fonds komen, dan zal er zeker in administratief en organisatorisch opzicht iets moeten veranderen. Er worden eisen gesteld door het Nationaal Restauratie Fonds aan de wijze waarop de gemeente dan met die zaken omgaat. Dat wordt dan gegarandeerd een van de punten waar in admini stratief opzicht iets aan gedaan moet worden. Want het is natuurlijk zo, dat de gegevens over de stand van zaken in het Fonds Stadsvernieuwing altijd extra comptabel moeten worden opgelepeld en niet door even in de admini stratie te prikken. Dat moet natuurlijk geregeld worden. Daar heeft de heer Bolsius volstrekt gelijk in. Eigenlijk zou je bij zo'n relatief kleine eenheid in de administratie gewoon au courant moeten kunnen zijn met behulp van een geautomatiseerde administratie. Dat is een punt wat nog aandacht vraagt en wordt zeker, als we tot een overeenkomst met dat NRF komen, een van de voorwaarden van het NRF, dat we dat goed voor elkaar hebben. Dat betekent dat er tussen de betreffende afdelingen, de dienst stadsont wikkeling en beheer en financiën, een hele nauwe samenwerking zal moeten bestaan. Denk maar even aan kennis omtrent financieringen, leningen en garanties enz., die dan ingebracht moet worden in die club die zich met stadsvernieuwing bezig houdt. Voorzitter, ik denk dat er nog een antwoord nodig is op de vraag: hoe zit het nu met ideeën over de dekking voor 700.000,--? Ik denk dat op dit moment gezegd zou kunnen worden. Als de suggestie gevolgd zou worden om waarde toe te kennen aan het gebouw aan het Beursplein na de realisatie, dat je dan de helft van het probleem hebt opgelost. De andere helft zou dan de gerealiseerde overdekking in dat complex verspreide per celen kunnen zijn. Maar nogmaals, dekking. Het hoeft niet zo. Als we het anders kunnen oplossen dan is dat natuurlijk beter. We hebben als college, denk ik, ook niet willen zeggen met dit stuk, dat de herhuisvesting van de VVV niet onder die stadsvernieuwing zou vallen. We suggereren alleen maar dat er hier iets is achterwege gebleven wat bij andere stadsvernieuwingscomplexen wèl gebeurt, namelijk dat je uiteindelijk een bestemming vindt en een koper. Hier realiseren wij iets, een mooi stuk stadsvernieuwing op een hele vitale plaats waar waarde uitkomt, maar die blijft vervolgens dan zitten. Die wordt door niemand betaalt. Dat is eigen lijk niet erg logisch en in het nadeel van het Fonds Stadsvernieuwing. Het zijn toch gelden die door een externe financiering zijn binnengekomen en die dan vervolgens daar blijven zitten.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1990 | | pagina 46