-34-
Mevrouw V.D. PUTTE: Dit is ook de bekende wijze van het college.
De heer RONNESwethouder: Waarvan akte.
De heer DEKKERS, wethouder: Verschillende frakties hebben deze algemene
beschouwingen aangegrepen om een terugblik en een vooruitblik te geven. Dat
leidt voor mij tot de constatering dat er slechts een enkele reaktie
noodzakelijk is. Bij de PvdA-fraktie krijgen de minderheden de aandacht en
door de fraktievoorzittermevrouw Veraart, wordt er op gewezen dat een
aantal facetten daarbij een belangrijke rol spelen, namelijk arbeidsomstan
digheden, scholing en al dat soort zaken meer en men dringt aan op creatieve
oplossingen. ui i
Voorzitter, binnen het college -en dat is aan de raad duidelijk gebleken
denk ik, bij een onlangs gevoerde discussie in oktober j.l.- bestaat het
voornemen daar creatief en adequaat mee aan de slag te gaan. Bet is de
bedoeling, op niet al te lange termijn, van de wijze van aanpak, waar in een
ander verband over werd gesproken, de commissie en de raad daaromtrent te
informeren. Het is niet zo, en die indruk zou je een beetje kunnen krijgen,
als de PvdA-fraktie stelt, aandacht besteden aan de problematiek van
minderheden is meer dan het vinden van een onderkomen, daar zijn wij ook
van overtuigd.
Ik hoop alleen dat wanneer deze zaken aan elkaar gekoppeld worden, de PvdA-
fraktie bereid is ook het onderkomen mee te realiseren.
Het is terecht dat een opmerking wordt gemaakt t.a.v. de kwestie die is
aangekaart, dat de gemeente de opbouwwerker voor het minderhedenbeleid zou
hebben wegbezuinigd. Het is helaas zo dat door een doorgevoerde bezuiniging
en de volgorde van indiensttreding, een man, die zich in de afgelopen jaren
nadrukkelijk bezighield met het minderhedenbeleid, eerst op de afvloeiings-
lijst stond. Wij hebben echter als college nadrukkelijk aangegeven, ook in
het welzijnsprogramma, dat dit niet mag inhouden dat daarmede de aandacht
voor de minderheden binnen deze organisatie verslapt. Met de PvdA zijn wij
van mening dat daarop moet worden toegezien en dat wordt ook gedaan.
Ten aanzien van de inventarisatie van de sportaccommodaties.
Het is een beleidsvoornemen, wat in de begroting 1989 voor het jaar 1990 al
werd aangekondigd. In 1990 denk ik dat het in de lijn der verwachtingen lig»,
dat die inventarisatie er aan komt.
De kwestie van het terrein Borgvliet is echter een op zichzelfstaand gegeven
en is naar mijn stellige overtuiging wat minder afhankelijk van die
inventarisatie qua uitvoering dan wellicht andere onderdelen op sportgebied.
Ten aanzien van De Stoelemat en de relatie met het ERC-rapport.
Inderdaad is De Stoelemat betrokken bij het ERC-rapport, maar zijdelings.
Bekend mag worden verondersteld dat, bij de discussie over derealisering
van een toneelaccommodatie, t.a.v. De Stoelemat is afgesproken dat het in de
lijn der verwachtingen ligt dat deze weer gaat funktioneren in het kader van
evenementengebeuren met alle variëteiten daarbinnen.
Van de zijde van de CDA-fraktie is eveneens een terugblik en een vooruit
blik gegeven. In beide stukken, zowel van de PvdA-fraktie als de CDA-
fraktie, klinkt door dat er nog heel wat werk aan de orde is. Ik denk dat
dat een juiste constatering is. Er wordt gewezen op de aandacht door
beiden, maar met name ook door de CDA-fraktie aan de positie van de
ouderen en de kwestie van de ouderenraad in de toekomst. De heer Mijpels
heeft daar ook met name naar gevraagd. Hij vraagt speciaal aan mij of^ik een
uitspraak zou willen doen, of het in de lijn der verwachtingen ligt dat er
in de toekomst een ouderenraad komt op basis van artikel 61 van de
gemeentewet. Voorzitter, ik denk dat het te ver gaat om een dergelijke
uitspraak te doen, om de doodeenvoudige reden dat dat een besluit is en er
mededeling over gedaan zou moeten worden op momenten dat daarvoor het nodige
materiaal is aangedragen.
-35-
Als de heer Nijpels de vraag zo meent te moeten stellen van, of hij denkt
dat het in de lijn der verwachting ligt dat in de volgende zittingsperiode
een zelfstandig adviesorgaan aanwezig zal zijn in het kader van de ouderen
problematiek. Misschien is problematiek niet een goed woord, maar ik denk
dat er in de volgende zittingsperiode sprake zal zijn van een adviesorgaan
in het kader van het te voeren ouderenbeleid. Of er dan een commissie ex
artikel 61 of op een andere wijze gevormde ouderenraad komt, daarover kan ik
thans niet namens het college een uitspraak doen. Ik denk dat het ook me.
goed is om daar op persoonlijke titel thans een uitspraak over te doen.
Alleen, gezien de wijze waarop de werkgroep ouderenraad thans funktioneert
heb ik stellig de indruk dat zij heel goed bezig is, en het^in de ïjn er
verwachtingen ligt dat in de toekomst een positief resultaat t.a.v. de
instelling van een ouderenraad mag worden verwacht.
Ik heb toch behoefte om te reageren op hetgeen de heer van der Stoel m het
begin van zijn betoog heeft gezegd.
Ik ben me er niet van bewust dat ik samen met de overige leden van e
college een spoor van vernietiging heb achtergelaten voor de gemeente Bergen
op Zoom. Als dat wel zo was, had ik daar zeker de consequenties uitgetrokken
die GB/S aan leden van het college heeft gevraagd. Ik ben me er ook niet van
bewust dat wij een stammenoorlog met elkaar hebben uitgevochten. Al is e
duidelijk dat we op sommige momenten wel eens van mening met elkaar e en
verschild. Maar, ik heb dat ook in ander verband gezegd, ook dat kwam in
vorige colleges wel eens voor. Niettemin zijn we er in geslaagd in gezamen
lijkheid het besturen van deze stad verder gestalte te geven.
Ook daar zijn we, naar mijn stellige overtuiging, ondanks alles wat er hier
en daar gebeurt en misschien in de kranten is gepubliceerd, mee op weg
gegaan en gebleven. Al kan ik mij voorstellen dat verwachtingen soms hoger
waren gespannen dan ze in werkelijkheid gespannen mochten zijn.
De heer NIJPELS: Als ik het goed beschouw, wordt alles met de mantel der
liefde bedekt.
De heer DEKKERS, wethouder: Alles wordt niet met de mantel der liefde
bedekt, meneer Nijpels, maar in ieder samenwerkingsverband komen wel eens
spanningen voor. Dat is ook binnen een samenwerkingsverband van een college
van B en maar dat rechtvaardigt niet de constatering dat dit college van
B en W in deze periode een spoor van vernietiging heeft achtergelaten. Ik
had er toch behoefte aan om daar een opmerking over te maken.
Ten aanzien van het cultuurbeleid, waar de VVD-fraktie over heeft gesproken.
Feitelijk waren het zaken, de heer v.d. Stoel gaf het zelf aan, die gericht
zijn op de volgende periode, want hij zei: Wij vragen voor de volgende
periode aandacht voor een goede huisvesting voor het creatief centrum, e
uitvoering van de museumnota en een atelier voor de kunstenaars.
Ten aanzien van het eerste is het zo, dat er op dit moment vrij^ vee
contacten zijn met het creatief centrum. Op de eerste plaats om met het
creatief centrum na te gaan wat de consequenties zijn voor dit centrum
t.a.v. het verbindend verklaren van de welzijns-C.A.O. voor de kunstzinnige
vorming. Vervolgens ligt ook duidelijk bij het college reeds op tafel de
vraag, of gezamenlijk gekeken zou kunnen worden, binnen de financiële
mogelijkheden, naar een wat adequatere huisvesting voor dit centrum o.an
thans het geval is.
Ik denk niet dat wij daar voor 1 mei nog helemaal uit zullen komen. Maai er
zullen ongetwijfeld in de komende weken of maanden nog gesprekken met deze
instelling gevoerd worden.
Verrassend was, voorzitter, te mogen constateren dat er t.a.v. mijn belei
op emancipatiegebied een pluspunt aanwezig was, namelijk het inbrengen van
een paragraaf emancipatie in de personeelsnota.