-6-
tiging door de Kroon. Want voor de BSD is het woord "volwaardig" voor
agrarisch bedrijf niet zomaar in het bestemmingsplan gekomen, noch is het
zomaar zonder betekenis te verklaren. Naar onze mening is het woord "vol
waardig" toegevoegd om een extra waarborg in te bouwen ter bescherming van
ons mooie Brabantse landschap en de grote landschappelijke waarde van dit
gebied. De BSD en ik hopen dan ook dat de raad bereid is zich daarvoor in te
zetten door dit voorstel te verwerpen. Aan het college vraag ik de vergun
ningaanvraag wegens strijd met het bestemmingsplan te weigeren. Tevens wil
ik graag weten van het college waarom zij nu een ander standpunt t.o.v. de
term volwaardig agrarisch bedrijf heeft ingenomen, dan in juli 1988 toen
zij, zo maak ik op uit de stukken, een bouwplan afwees op grond dat het
bouwplan daaraan niet voldeed, terwijl de nu gepresenteerde jurisprudentie
van ruim voor die datum is. Dus kort en goed, wat heeft het college van
mening doen veranderen tussen 1988 en 1990.
De heer BOLSIUS: Omtrent volwaardig agrarisch bedrijf kan mijn fraktie zich
volledig aansluiten bij zowel de argumentatie als de vraagstelling van de
heer van der Kallen, dat bespaart een heel verhaal. Wij hebben na de
commissie RO advies ingewonnen van wat de provincie op dit moment doet, met
name ten aanzien van de adviesering door de Adviescommissie Agrarische Bouw-
aanvragen. Het blijkt dat steeds meer deze adviescommissie adviezen indient,
die daarna vervolgens door de provincie niet worden opgevolgd in het kader
van een stringente bescherming van het buitengebied, die de laatste jaren in
Den Bosch heel duidelijk verscherpt is.
Dat is dan ook de reden waarom ook mijn fraktie benieuwd is om te weten wat
er zoal gebeurd is tussen 1988 en nu. Waarom er nu ineens een stuk voor ons
ligt met een voorstel om het goed te keuren.
De heer AERTSSEN: Onze fraktie is van mening dat de ontwikkelingen in het
buitengebied zowel door de gemeente als door de provincie met zorg moeten
worden gevolgd. Er is alle reden voor terughoudendheid bij het ontplooien
van nieuwe aktiviteiten, maar ook bij het uitbreiden van bestaande
aktiviteiten. In 1988 hebben wij een voorbereidingsbesluit genomen voor dit
perceel, wat dus ging over bedrijfsbebouwing. Daar konden wij als fraktie
mee instemmen, omdat het hier om een agrarische bestemming ging en een
paardenfokkerij paste binnen deze bestemming.
Nu echter wordt er gevraagd om tegelijkertijd met deze bedrijfsgebouwen een
woning op te richten en is er advies gevraagd bij de Adviescommissie
Agrarische Bouwaktiviteiten. Deze commissie, en dat is al door de heer van
der Kallen en de heer Bolsius gezegd, vindt dat er geen sprake is van een
volwaardig agrarisch bedrijf en vindt dan ook dat thans geen medewerking
moet worden verleend aan een voorbereidingsbesluit. Onze fraktie vindt dat
ook erg onduidelijk is waarom het college nu tot een ander standpunt komt
dan een goed jaar geleden. Wij willen ons stemgedrag dan ook af laten hangen
van de uitleg die de wethouder in de eerste termijn zal geven omtrent deze
ommezwaai en in tweede termijn zullen wij u zeggen wat wij daarvan zullen
vinden.
De heer STUART, wethouder: De term van de heer Janssen, hij gebruikt nu de
term paardenbedrijfDat maakt het buitengewoon ingewikkeld, want daar
kunnen we van alles onder verstaan en hij komt dan ook feilloos uit bij het
begrip manege. Ik denk dat dat iets is wat niet aan de orde is. Er wordt
hier gevraagd om een bouwvergunning ten behoeve van een paardenfokkerij. En
er is ook een advies uitgebracht over zo'n bedrijf, een paardenfokkerij. Een
andere term is daar niet bij gebruikt.
Ik denk dat daarom ook de vraag, of een manege daar zou moeten kunnen niet
aan de orde is. Dat wordt ook niet gevraagd. Er wordt medewerking gevraagd
om een bouwvergunning te verlenen ten behoeve van een paardenfokkerij.
-7-
Waarom zouden we dan andere dingen gaan verzinnen? Het college is ook op die
vraag ingegaan en ik denk dat het niet aan de orde is andere zaken daarbij
te verzinnen. Het betoog van de heer van der Kallen acht ik door zijn
simpelheid buitengewoon misleidend. Mijn kennis van deze zaak is sumier,
maar gaat meer dan 12 jaar terug. Wat thans aan de orde is, is zeer aktueel.
Ik denk dat we ons daar vandaag ook toe moeten beperken. De raad heeft op
mei 1989 een voorbereidingsbesluit genomen, wat er op gericht was om toe te
staan dat er hier ten behoeve van dat bedrijf bedrijfsmatige bouw zou
plaatsvinden. Toendertijd was het advies van de commissie, laten we zeggen,
nog magerder dan het nu is, want toen werd er nog gesproken over een hobby
of een hobbyachtige aktiviteit met een bedrijfsmatig karakter. Derhalve was
toen de bouw van een woning zeker niet aan de orde.
Thans is een ander bouwplan ingediend, waarbij het niet alleen meer gaat om
bedrijfsgebouwen, maar om in hetzelfde gebouw, onder dezelfde kap, tevens
een woning te realiseren. Daarom is opnieuw advies gevraagd aan die
agrarische commissie. Die commissie komt tot een paar conclusies. Het gaat
om een paardenfokkerij, een bedrijf dus, een echte bedrijfsmatige aktivi
teit. Er wordt opgemerkt dat het niet meer om een hobby gaat en de commissie
komt' vervolgens tot de conclusie dat er nog geen sprake is van een volwaar
dig inkomen, en dat derhalve over een bedrijfswoning niet positief
geadviseerd kan worden. Daarop heeft het college overwogen dat in een
situatie waarin er sprake is van een groeiend bedrijfwaarin door de
aanvrager ook is aangegeven dat het de bedoeling is om op korte termijn wel
degelijk tot een volwaardig bedrijf te komen, of er in dejurisprudentie
voorbeelden zijn te vinden, waardoor je wel eens op glad ijs zou kunnen
komen, als je hier een vergunning zou weigeren nu het om 1 gebouw gaat met
funkties onder een en dezelfde kap.
Uit de stukken blijkt duidelijk dat de jurisprudentie wat dat betreft niet
zo eenduidig is als de heer van der Kallen het voorstelt, dat je hier tot de
conclusie moet komen dat je onder alle omstandigheden, omdat er niet sprake
is van een volwaardig bedrijf, zo'n vergunning zou moeten weigeren. Daar
zijn de voorbeelden voor bedoeld.
De heer V.D. KALLEN: Dat zijn voorbeelden over eenhooiberging, een
voorbeeld over een schuur. Ik begrijp dit niet, dit is niet in verhouding.
Als nu in die voorbeelden duidelijk stond waarover het ging. Nee, er wordt
een suggestie gewekt. Bij Tietjerksteradeel gaat het over een hooiberging,
terwijl het hier gaat over een woning en daar zit mijn pijn.
De heer STUART, wethouder: Mijn pijn als historicus zit hem in het feit dat
u niet de moeite hebt genomen om te kijken waar deze geschiedenis is
begonnen en dat is
De heer V.D. KALLEN: Ik kijk, en dat zou u als wethouder van RO ook moeten
doen.
De VOORZITTER: Meneer van der Kallen, zou u de heer Stuart zijn betoog in
eerste termijn willen laten afmaken, daarna kunt u alles zeggen wat u wilt.
De heer STUART, wethouder: Ik denk dat er te weinig rekening gehouden wordt
voorzitter, met het feit dat hier altijd sprake is geweest van een agrarisch
bedrijf. Het is geen nieuwbouw. Het is een bijna vervangende nieuwbouw. Er
is hier altijd sprake geweest van een boerderij met bijgebouwen. In de
laatste 12 jaar zijn daar de nodige wijzigingen opgetreden, ook m de aard
van de bedrijvigheid. Het is een paardenfokkerij geworden.
Wat, naar onze mening, aan de orde moet zijn, is wat er in het stu s aa
Dat is dat er vorig jaar een voorbereidingsbesluit genomen is op grond van
bepaald verzoek en dat er thans een ander voorbereidingsbesluit genomen moet