- 32
lijk is dat de gemeente de grond terugkoopt omdat zij toch op dit moment
in de problemen zaten.
B W hanteert het beleidsuitgangspunt dat men dat niet doet, maar wel
bereid is te werken aan de mogelijkheid dat de mensen het doorverkopen.
Dat standpunt hebben wij hen meegedeeld, mondeling maar ook later namens
het college schriftelijk.
De heer DEKKERS, wethouder: Volledigheidshalve wil ik nog zeggen dat ik
uit het betoog van de heer Bolsius heb begrepen dat de indruk gevestigd
zou kunnen worden dat besloten werd tot aankoop van de grond nadat bouw
tekeningen waren besproken. Dat laatste is niet het geval. De grondtrans-
aktie is, zeker in zijn aanvangsfase, veel eerder met betrokkene bespro
ken dan dat er bouwtekeningen zijn geweest. In mei 1939 heeft de raad een
voorstel bereikt tot grondverkoop en daarin staat heel nadrukkelijk in
artikel 6:"het verkochte moet door de koper bestemd en gebruikt om daarop
een kantoor c.q. praktijkruimte, al dan niet met dienstwoning te stichten
en mag zonder toestemming van burgemeester en wethouders niet voor andere
doeleinden worden gebruikt." Dat is, maar ik heb de brief van de eerste
aanbieding niet in de buurt, zeker zo dat daar normaal g§§g?©k§h §§h pe
riode van enkele maanden-voor staat,waarin betrokkene zich heeft Deraden
of wij dit raadsvoorstel uiteindelijk aan de raad zouden kunnen voorleggen.
Dat wilde ik alleen opmerken.
De heer NIJPELS: Die mijnheer heeft natuurlijk een fout begaan, die had
moeten kopen onder voorbehoud dat hij dat en dat en dat kon krijgen.
Het is jammer dat het zo gelopen is maar hij heeft die fout wel begaan.
De VOORZITTER: Accoord dames en heren.De verkoop staat op het ogenblik niet
ter discussie en is niet aan de orde. Ik zou het op prijs stellen als u
zich tot de zaak zoudt willen beperken en dat is dat u een uitspraak moet
doen op grond van artikel zoveel van de woningwet of terecht of ten on
rechte door B W de bouwvergunning is geweigerd.
Het lijkt mij dat we de zaak er het meest mee dienen door ons daartoe te
beperken.
De heer BOLSIUS: Ik ben van mening dat formeel, dat is terecht door de
portefeuillehouder opgemerkt, het college van B Sc W niets te verwijten
valt. Ik ben echter ook van mening dat er tevens sprake is van een
materieel aspect. Een materieel aspect op grond van mededelingen zoals
die gedaan zijn nadat de tekening was aangepast en de tekening zou nu
in orde zijn. Anders had namelijk het langs de notaris laten gaan van
het hele verhaal van de transportakte op A september niet plaatsgevonden.
Het punt is dat ik denk dat wij met een verkeerde gang van zaken bij
onze gemeente bezig zijn als wij eerst op deze voorwaarden grond laten
betalen, laten kopen, en naderhand dit soort mislukkingen kunnen voorko
men. Waarom doen wij dat dan niet tgelijk op, zowel de bouwvergunning
goedgekeurd en de grond tegelijk samen op laten gaan.
Eén ding staat voor mij vast. Er zijn mededelingen gedaan op grond waar
van betrokkenen wel het vertrouwen mochten krijgen dat de tekeningen zou
den worden goedgekeurd, ook al waren dat formeel niet degenen die dat
mochten doen. Nogmaals, je kunt moeilijk alle ambtenaren een sticker
geven van "itc mag geen toezeggingen doen", maar die toezegging is gedaan.
De heer VAN DER KALLEN: Formeel terecht of onterecht, daar kun je denk ik
over discussiëren. Als je ziet als gewoon burger dat je een papier krijgt
van een bespreking met welstand en zegt welstand geen bezwaar. Hij krijgt
een toezegging van een ambtenaar dat het nu wel in orde zal zijn. Hij ziet
feitelijk dat leidingen voor veel geld omgelegd worden. Dat zijn drie ele
menten die, naar mijn stellige overtuiging, bij iedere normale burger,
niet een RO-desicundige, de indruk zullen wekken dat hij daar kan bouwen
wat hij wil. Als hij dan ook nog een artikel 6 leest waarin staat dat
- 33 -
dat er een kantoor/praktijkruimte moet worden gecreëerd, al dan niet met
dienstwoning, dan impliceert dat artikel 5 - althans als dat het hele
artikel is zoals door de heer Dekkers voorgelezen - zeker niet dat de
burger mag verwachten als hij daar een kantoor bouwt met een bungalowtje
dat hij in overtreding zou zijn. Als hij dan de afweging maakt, als de
gemeente iets moet beslissen wat in strijd is met een vastgesteld be
stemmingsplan oftewel in strijd is met de wet, op welke manier vindt dan
een groter onrecht plaats, handelen in strijd met dat bestemmingsplan
of handelen in strijd met een, in mijn ogen, gewekte verwachting bij een
burger. Wij zijn als overheid toch dienend. Ik denk dat dat dienend bij
de beoordeling van dit probleem ten opzichte van het probleem van een
overheid die een strikte uitleg geeft aan een bestemmingsplan in de
zin van die mag nu net niet, ten opzichte van de burger die zich in
zijn gewekte verwachtingen voelt aangetast. Als ik dan kijk naar zo'n
problematiek dan zeg ik, bij die afweging van factoren lijkt mij de
schaal naar de burger toe over te slaan en dan vind ik het heel jammer
dat een locale overheid het dienende aspect uit het oog verliest en zich
strikt aan een vastgesteld bestemmingsplan wil vasthouden.
De ÏÏ06RZÏTTER: Ik heb u weieens anders horen praten, mijnheer Van der Kallen.
De heer VAN DER KALLEN: Natuurlijk maar ik maak steeds, iedere dag, ieder
uur opnieuw een afweging en in tegenstelling tot de starneid en flexibili.
teit van een college dat alleen naar de letter van de wet kijkt, kijk ik
ook naar de geest. De bedoeling van een bestemmingsplan is om ongewenste
ontwikkelingen tegen te gaan. Als ik dan constateer dat een welstandscollege
zegt die ziet er leuk uit, dat is geen ongewenste ontwikkeling, waarom
dan vasthouden aan een reglement wat alleen maar datgene in de samenleving
beoogt, datgene in de samenleving te regelen om excessen en andere wijzi
gingen te voorkomen, als dat anders kan. Wij zijn er om de burger te dienen.
Ik heb nog steeds de hoop dat ook dit college die mening kan delen.
De VOORZITTER: Wij hopen de burger vooral te dienen door toepassing van de
wet. Als u studie zou maken van de woningwet dan zult u het imperatieve
karakter daarvan wellicht ontdekken. De wet is hard, maar zij is wet, zeiden
de Romeinen reeds, r-
De heer P.M.L. FRANKEN: De CDA-fractie staat achter het ruimtelijke verhaal
en de ruimtelijke interpretatie van wethouder Ronnes.
Wat enigszins onduidelijk is in deze zaak is eigenlijk het omslagpunt
tussen een kantoorbestemming zoals daar voorzien is en een dienstwoning
of anderszins een dienstwoning en kantoorbestemming, dat is eigenlijk
de onduidelijkheid die in het verhaal zit. Als je kijkt naar de vierkante
meters die daar aangeboden worden ga je die onduidelijkheid eigenlijk ook^
al kort bij huis halen want de grootte vanhet perceel is een goede 500 m*
met een kantoorbestemming en een dienstwoning. Dan kan er al geen gigan
tisch groot kantoor gevestigd worden want je zit ook met de voorschriften
voor de bebouwingspercentages. Dus eigenlijk is dit voorstel toch moeilij
haalbaar met die beide bestemmingen op dit kleine stukje grond.
Nogmaals, de CDA-fractie staat achter de interpretatie van wethouder Ronnes,
maar wij vinden ook, omdat er toch wat onduidelijkheden zijn ingeslopen,dat
het college wat vindingrijk die zaak zou kunnen oplossen. Daar staan wij
dan achter.
De heer RONNES, wethouder: Ik vind dat het juist is wat u onder andere zei
bil interruptie, voorzitter. Het is hard maar het is wet. Het gaat er
niet aan om die pur sang toe te passen, het gaat erom om die toe te passen.
Ik laat er geen enkele twijfel over bestaan, zeker niet daar ik er sinds
iuli 1989 bil betrokken was in planologisch opzicht, dat al maanden
voor - ik dacht in maart vorig jaar - gesproken is over wat hier precies
mag komen. Dus in planologisch opzicht, qua de optiek van het bestemmings
plan is heel exact, duidelijk verwoord bij herhaling wat mocht en niet
mocht.