-30- De heer CATS: Nee, de indiener van het amendement heeft dat nog niet terug genomen. Ik vraag een antwoord op het gegeven of het GWB de eigenares is geworden van de schuttingen of wat daar voor doorgaat. De VOORZITTER: Daar heeft u zelf al het antwoord op gegeven, dunkt mij. De heer CATS: Dus ja? Want door natrekking word je eigenaar van het aan het onroerend goed verbondene, dus ik zie de discussie als zodanig niet meer zitten. De VOORZITTER: Laten we daar niet op vooruit lopen, want ik heb nog een rondje met de raad te gaan. De heer BOLSIUS: Het antwoord van de portefeuillehouder was duidelijk. Zoals wij in eerste termijn al dachten, het CDA-voorstelhet amendement, daar twijfelden wij enigszins aan, aan de realiseerbaarheid. Die twijfel is na het antwoord van de portefeuillehouder opgeheven, oftewel wij zijn het eens met het collegevoorstel en de aanvullende notitie door het college. De heer HAGENAARS: De heer Bakx concludeerde in zijn slotwoorden dat ik akkoord was gegaan, maar ik had er ook nog een aantal voorwaarden aan gesteld. Ik wil, vooraleer ik akkoord ga, het antwoord weten op de natrek- kingsvraag, zoals die is gesteld door de heer Cats. De heer BAKX, wethouder: Voor de tweede termijn ben ik de heer Cats dan nog het antwoord schuldig. Ik heb het zo snel mogelijk laten nagaan en het antwoord luidt: de huidige schuttingen zoals ze nu zijn, zijn eigendom van de bewoners. De heer CATS: Ja, maar u maakt daar ander recht, wat we in 1850 allemaal tesamen hebben aanvaard in het burgerlijk wetboek dat, wanneer je wat dat betreft de schuttingen op de grond van een ander zet en met het onroerend goed verbindt, daarmee het eigendom aan die andere valt door natrekking. En dat vond ik in dit verband heel belangrijk om te constateren. De heer BAKX, wethouder: Maar ik kan mij voorstellen dat als wij straks de schuttingen aanbrengen, dat dan de eigendomssituatie kan veranderen, maar op dit moment -en daar moeten we van uitgaan- bij uitleg van artikel 10 is het zo dat wij het niet in ons bezit hebben, dat het niet bij de oprichting is betrokken. Dat het nu, artikel 10 gehoord hebbende, en dat zult u niet kunnen ontkennen, het woongerief verbetert, maar vooraf moet dat tot een overeenkomst hebben geleid tussen huurder en verhuurder. De heer CATS: Ik ben het op zich wel met u eens, maar u ontwijkt de kwestie. De kwestie is, van wie zijn de schuttingen. Naar ons stellig oordeel zijn de schuttingen door natrekking op grond van het burgerlijk recht -en dan kunnen wij als gemeente geen invloed uitoefenen en ook niet het stellen van de notitie die u ter hand kreeg geschoven- in handen van het GWB. Als dat inderdaad zo is, dat is een blote constatering en daar kunt u kennelijk niks aan afdoen, dan is het gewoon goed het amendement te handhaven, want daar draait namelijk de hele discussie om. Dan is er dus geen sprake van geriefsverbeteringmaar dan is er sprake van het onderhouden van iets waar je reeds eigenaar van was. De heer BOLSIUS: Voorzitter, wat doen we dan met al die huizen waar geen schuttingen zijn? Ik heb daar zelf kunnen constateren dat er een groot aantal huizen is zonder schuttingen. -31- De heer V.D. STOEL: Meneer Bolsius, waar geen schutting is, is ook geen eigenaar De heer V.D. KALLEN: Kunnen we nu niet praktische politiek bedrijven. Het is allemaal prachtig wat de heer Cats stelt en vermoedelijk heeft hij nog gelijk ook, maar praktische politiek is, dat de betrokken bewoners echt niet denken dat die schuttingen van de gemeente zijn, maar ze verwachten wel dat die schuttingen als de wiedeweerga een beschaafd uiterlijk krijgen. En daar hebben ze recht op. Als we nu praktisch blijven, laten we dan gewoon zeggen, mensen wij accepteren het collegevoorstel. Wij zijn uiteindelijk allemaal voor. Uit welk potje het komt, zal ons toch een worst zijn. Als de schuttingen er nu maar komen staan met een zo min mogelijk risico dat de bewoners straks, op weet ik wat voor moment, als er een accountant naar zou kijken, alsnog een huurverhoging gepresenteerd krijgen. De heer CATS: Meneer van der Kallen, dat risico bestaat niet. De heer V.D. WATER: Bent u nu voor een huurverhoging of tegen? De heer V.D. KALLEN: Ik ben absoluut tegen iedere huurverhoging. Die schuttingen moeten er gewoon komen. De heer V.D. WATER: Steun dan het amendement. De heet CATS: Meneer van der Kallen we zijn het absuluut met u eens dat deze maatregelen geen consequenties in de huursfeer moeten hebben. Ook al zouden wij het risico lopen dat de accountant het GWB eventueel op de vingers tikt, dan gebeurt er op dat moment nog niets. Maar dat risico acht ik zeer nihil, omdat ik vind dat we het nog steeds bij het rechte eind hebben. Het gaat hier om onderhoud, geen geriefsverbeteringdus de hele huurprijzenwetdie de wethouder aanhaalt is absoluut niet aan de orde. De heer BAKX, wethouder: Meneer Cats u bent er zelf niet geheel van over tuigd dat er geen risico's zijn. Om alle risico's uit te sluiten, zou u het collegevoorstel moeten volgen. Dan weet u dus zeker dat het niet tot huur verhoging leidt. U zegt in uw eigen woorden: ik kan niet elk risico uit sluiten. Ik heb u nu redelijk willen overtuigen dat het via art. 10 wel zo is. U geeft zelf toe dat u niet elk risico tot huurverhoging kunt uitslui ten. U gaat zelfs zo ver dat de accountant daar wel eens opmerkingen over zou kunnen maken. Ik vind dat wij ons als college en u als raad zich niet tot dit soort zaken moeten laten verleiden. Ik denk dat we dan op de verkeerde weg zitten. De heer SMITS: Voorzitter, mag ik nog een keer terugwijzen naar de tijd dat wij met de organisatie van het personeel duidelijk hier gesproken hebben over de plaats van het GWB. Ik herinner mij dat nog heel goed. Het GWB was op een andere plaats geplaatst dan een groot deel van de raad dat wenselijk achtte. Een van de argumenten was om zuiverheid van financiering te kunnen zien. Toen heeft het GWB een andere plaats gekregen. U zult zich dat ongetwijfeld herinneren, want dat is in deze raadsperiode gebeurd. Daarom wil ik daarop terugkomen en de heer Cats bijvallen. Er wordt constant over schuttingen gesproken, omdat wij nu een schutting willen gaan zetten, maar het gaat over een erf af scheiding. Als u bij een andere gelegenheid een wo ning, die een X aantal jaren oud is, iets gaat vernieuwen, dan zal de prijs waarschijnlijk ook wel iets hoger zijn dan de allereerste keer dat u dat onderdeel ter plekke wegzette. Dus dat prijsverschil doet er niet toe. Ik durf met de heer Cats de confrontatie met de accountants best aan. Ik denk dat we daar met dit besluit nooit meer wat van zullen horen. Wij

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1990 | | pagina 103