- 60 - De heer BOLSIUS: Voorzitter, gezien datgene wat nu door de heer van der Kallen gevraagd is, in wat in feite een behandeling isdie in de commis sie had moeten plaatsvinden maar waartoe de kans niet geboden is, stel ik voor, om dit punt van de agenda af te voeren, naar de commissie terug-, waar ook het antwoord van B en W in de beschouwing kan worden betrokken, waar het als agendapunt ter sprake kan komen. Mevrouw NOORMAN: Voorzitter, ik kan me ook niet aan de indruk onttrekken dat er een procedurefout gemaakt is. De brief van de BSD was gericht ook aan de Raad en ik dacht toch dat het de gewoonte was dat er dan een kon- ceptbrief aan de Raad wordt voorgesteld om die vervolgens dan aan te nemen. In dit geval is het alleen maar ter kennisgeving aangenomen. Ik stel dus ook voor dat in de eerstvolgende commissievergadering Volks huisvesting en Milieu de brief uitermate besproken zal worden, met mede werking van de BSD. De VOORZITTER: Mag ik u vragen of u het voorstel van de heer Bolsius onder steunt om dit punt van de agenda af te voeren. De heer B00GAARTVoor alle duidelijkheid, voorzitter, over welke brief gaat het nou, de eerste brief of die brief die Stalman uit wou delen, want er zijn twee brieven ter sprake gekomen. De heer VAN DER KALLEN: Het gaat om de brief van 20 januari, die brief hebben wij gestuurd mede aan de commissie Milieu. Het merkwaardige is, hij was vorige maand geagendeerd maar werd afgevoerd, nu is hij niet ge agendeerd en door de truc om het antwoord van het College te agenderen als ingekomen stuk, wat dus super merkwaardig is, kon mijn fraktiemede- werker niet het woord voeren, althans dat werd hem onmogelijk gemaakt door de voorzitter van de commissie Milieu en mijn fraktiemedewerker heeft dat zelfs niet uit mogen reiken, het moest opgestuurd worden. Nou ik vind het een minachting van iedere demokratisch principe. De heer B00GAART: Dat werd dus niet zo gebracht, het werd voorgesteld aan uw fraktiemedewerker om het voor de volgende maand geagendeerd in de vol gende commissie te brengen en dat is in het echt gebeurd. De VOORZITTER: Dames en heren, het lijkt mij dat deze, weer wat afgeleide ordevraagstukken, niet zo relevant zijn voor dit moment. Er is een voor stel van orde gedaan door de heer Bolsius om het thans van de agenda af te voeren en dusdanig voor te bereiden voor de komende commissievergade ring dat antwoord wordt gegeven op de brief van 20 januari en de brieven die daarna met enige regelmaat op dit terrein zijn gekomen. Zoals u weet, bepaalt uw reglement van orde dat vraagstukken van orde voorrang hebben boven alle anderen, zodat dit thans aan de orde is. Mag ik wethouder Bakx vraen om daarop te reageren, dus om het geheel één maand aan te houden. De heer BAKX, wethouder: Ja voorzitter, over dat punt, want dat valt inderdaad uiteen in twee stukken, inhoudelijk en procedureel, en art. 11 van ons reglement van orde dat zegt een aantal dingen duidelijk, dat men op de ingekomen stukken, rondvraag en mededelingen niet als toehoorder.. De VOORZITTER: Een moment, er is aan de orde een voorstel van orde om het 1 maand op te houden en al datgene wat daaraan voorafgegaan is, doet niet terzake. Het voorstel van orde wordt gesteund door de fraktie van de VVD, dus in voldoende mate en daarmee is iedere andere diskussie helaas buiten de orde De heer BAKX, wethouder: Nee, maar voorzitter, ik wilde er alleen maar bij - 61 - opmerken dan dat ik die bereidheid heb om het dan gewoon als agendapunt te plaatsen, wat ook de heer Bolsius aanhaalde. Daar heb ik natuurlijk geen enkel probleem mee. Maar niet in tegenstrijd met wat in onze rege lingen staat. Dus als agendapunt geen enkel probleem, maar de commissie had verder ook geen zin in de diskussie dus wat mij betreft, geen probleem om het dan te agenderen. De VOORZITTER: Akkoord, wellicht is het dusdanig te organiseren dat het hele vraagstuk nog eens met de heer van der Kallen, de gemeentelijke Milieudienst en het Hoogheemraadschap wordt besproken, dat u ook en pas sant in de diskussie een verschil van opvatting met het Hoogheemraadschap brengt waar u natuurlijk hier niet aan het meest voor de hand liggende adres klopt, het normeringsvraagstukis het een beek of is het een ge graven waterloop waarvoor andere normen gelden. Dat we een dergelijke diskussie trachten voor te bereiden want ik wil dan toch, en dat voorrecht heeft de voorzitter, en ik maak daar andermaal gebruik van, zeggen dat uw kwalificaties over de brief die het College gestuurd heeft, veel te een zijdig en niet relevant eenzijdig aan het adres van de wethouder worden gericht en het is een brief waarvoor het hele College de verantwoordelijk heid draagt en uw oordeel treft dus ook het gehele College. Dames en heren, ik wou er dat thans in ieder geval over gezegd hebben. De zaak, zoals u die bij agendapunt 23 onder q. vindt is aangehouden. r_._ Dë heer VAN DER KALLEN: Meneer de voorzitter, de schrijver van deze brief heeft mij opgebeld met de vraag hoe het mogelijk was dat hij een antwoord krijgt terwijl het antwoord nog niet eens behandeld was in de Raad. Hij vond deze handelwijze een zekere minachting van de burger en van de Raad. Een Raad die door deze manier van handelen voor voldongen feiten wordt gesteld. Meneer de voorzitter, de BSD onderschrijft deze mening. Ook in onze visie zou het korrekter zijn, zowel naar de Raad als naar de burger toe, indien een brief van een burger en het antwoord daarop, eerst behan deld wordt in de RaadMeneer de voorzitter, het is duidelijk, de brief schrijver is van mening dat het College en de Raad te lage kontingenten binnenhalen en daardoor te weinig doen voor de circa 2000 woningzoekenden die onze gemeente kent. Ik moet konstateren dat het College die mening niet deelt. Ik denk dat de briefschrijver, die 250 woningen te laag vindt voor de ca. 2000 woningzoekenden, gelijk heeft. Tot slotmeneer de voorzitter, iets over de laatste zin van het antwoord, t.w. "naar de omvang van de kwalitatieve woningnood is nog weinig onder zoek gedaan zodat hierdoor thans nog weinig te zeggen is". Ik weet niet op wat voor onderzoek het College zit te wachten, om er iets over te zeg gen, ik weet wel dat door de jaren heen ca. 2/3 tot 3/4 van de woning zoekenden in onze gemeente zoekers zijn naar andere woonruimte. Als deze cijfers, die ook het College reeds jaren bekend zijn, nog niet voldoende zijn om iets te zeggen over de omvang van de kwalitatieve woningnood, vraag ik me af hoelang die mensen nog moeten wachten totdat de Raad en het College er iets over gezegd hebben en eindelijk eens overgaan tot handelen om aan deze kwalitatieve woningnood een eind te maken. De heer WESTERHOF: Ja, ik ben daar ook door dezelfde meneer opgebeld en ik heb ook nog een brief van hem gekregen en ik'ben het inderdaad, wat het procedurepunt betreft, inhoudelijk heb ik daar geen kommentaar op, het met de heer van der Kallen eens. Als een brief aan het College ge richt wordt en het College geeft daar antwoord op, dan vinden wij het natuurlijk prettig dat wij kennis kunnen nemen van die korrespondentie

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1987 | | pagina 128