11 De VOORZITTER meent dat de uitspraak dan in zoverre wat is ingetoomd dat dat in wezen ondemocratisch wordt gevonden door de heer de Bruijn, maar hij wil daar dan wel hij op merken, dat dat door hem en de heer de Bruijn onbeïnvloedbaar is, omdat men, zoals men nu eenmaal bij elkaar- is, niet in staat is om de Gemeentewet te wijzigen. Die nu eenmaal ook ieders positie bepaalt. Hij meent dat de democratische norm in de Gemeentewet terug te vinden is; dat wezens kenmerk van democratisch handelen het afleggen van verantwoordelijkheid en van ver antwoording daarin is geregeld, In zijn optiek is er geen ruimte voor het oordeelj ondemocratisch of een mogelijkheid tot ondemocratisch zijn. Hij vindt ook dat in dit kader de beschuldigde onschuldig is zolang het tegendeel niet is bewezen. Dat heeft de heer DE BRUIJN ook niet gezegd. Maar dat deelt de VOORZITTER daarover dan tenslotte mede. Hij denkt overigens dat men hiermede ook niet zoveel verder komt. Er zal nog uitgebreid over gediscussieerd kunnen worden maar hij heeft niet de indruk dat de behoefte daaraan bij de andere raadsleden erg groot is, althans op dit moment. Hij denkt dat de beraadslagingen over dit punt zouden kunnen worden afgerond. Hij komt tot de conclusie. Mevrouw VAN DE PUTTE heeft nog een opmerking bij artikel 59» Zij zou graag de mening van de andere partijen horen over de toevoeging van dat punt 3. Dat wilde de VOORZITTER net gaan uitlokken. Hij wil zeggen dat, behalve over dat 2e lid van artikel 14 - hij weet niet of de heer de Bruijn zegt; daar ben ik zé op tegen dat ik daar aantekening tegen verlang - de raad het blijkbaar eens kan zijn met de eerste 13 artikelen. Artikel 14 ontmoet bezwaren bij de heer de Bruijn, Hij wil vervolgens vaststellen dat de raad het eens kan zijn over de artikelen 15 tot en met 58» Bij artikel 59 i3 er dan het amendement de Jongh. Hij wil vragen of dit amendement alsmede de strekking ervan de raad voldoende duide lijk is. Als dat het geval is zal de raad, ingevolge, het verzoek van mevrouw van de Putte, ook wel kunnen en willen zeggen hoe men daarover denkt. De heer M.FRANKEN kan zeggen dat de CDA-fractie geen behoefte heeft aan dat derde lid bij artikel 59» Verder wil hij opmerken dat het uitvoerig betoog van de heer de Bruijn en het nog uit voeriger betoog van de voorzitter dienaangaande had kunnen worden voorkomen als de heer de Bruijn in de commissie aanwezig zou zijn geweest. De heer DE BRUIJN wil hier nog één keer op reageren en dan zal hij dat nooit meer doen. Hij heeft bewust gezegd dat hij er daarom maar 2 artikelen uit zou nemen, of de heer Franken dat nu leuk vindt of niet. Hij blijft dit gewoon zo doen. De VOORZITTER vil vragen om maar weer terug te keren tot de orde van dit moment. De CDA-fractie zegt geen behoefte te hebben aan een toevoeging van een derde lid aan artikel 59» Ook de'heer VAN V/IJK heeft er, namens Gemeentebelangen/Stadspartij, geen behoefte aan. Mevrouw NOORMAN heeft er, na het uitgebreide betoog van de voorzitter, geen behoef te aan. De VOORZITTER wil vragen of kan worden volstaan met het verlenen van aantekening tegen artikel 59 zonder een derde lid. Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel aangenomen met de aantekening dat de heer de Bruijn wordt geacht te hebben gestemd tegen artikel 14; verder wordt geacht dat de raadsleden de dames Dirker, de Visser en van de Putte en de heren de Jongh, Bakx, Parel en de Bruijn tegen artikel 59 hebben gestemd.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1983 | | pagina 226