54
Wanneer de raad hiertoe toch zou besluiten zou het enige wat de raad zou doen zijn
de voorzatter, wegens het afwyken van een rechtsregeling in verlegenheid brengen
of dit besluit gehandhaafd zou kunnen worden.
De heer WESTERHOF zegt, dat het college toestemming verleent om een verbouwing uit
te voeren. Daarvoor hebben zij adviseurs. Ook de bouwkundige aspecten komen aan de
orde en daarvoor hebben zij bouw- en woningtoezicht. De esthetische aspecten komen
aan de orde. Daarna neemt het college een besluit.
V/aar hij dan alleen voor pleit is, dat de esthetische besluiten die een welstands
commissie zeer terecht neemt vanuit een bepaald facet worden bekeken door het colle
ge in een breder verband.
Als men nu alleen die tekening ziet, waar alleen die dubbele woning sec opstaat
- hij heeft dat ook gezegd; hij geeft de welstandscommissie vanuit haar visie gelijk
dan is het gewoon zo dat die woningen er niet mooier op worden.
Hij vindt wel dat het de taak van het college is dat kan juridisch dacht hij als
men daar- voldoende zwaarwegende argumenten voor heeft; 1. het is helemaal niet
beeldbepalend; die 2 huizen zijn we 1 gelijk maar verder is het een allegaartje van
ramen en deuren en daklijsten in dat rijtje; het valt gewoon niet op - om op die vol
doende reële argumenten naast het esthetische aspect, wat een negatief advies in
zou houden, ook een aantal andere zaken in de beschouwingen te betrekken.
Het gaat hem nu niet alleen om dit huis maar over het totaal.
Er zien hier al zoveel vervelende dingen geweest» De vorige burgemeester heeft eens
gezegd: ais er ergens op een huis een dakkapel moet komen, wat dan lelijk is, maar
men moet 50 meter plat op zijn buik door een stel tuinen kruipen om dat te zien, dan
hoeft dat van mij niet zo nodig.
Dat is hier nu ook zo'n facet.
Om de zaak kort te maken stelt hij voor, nu de man in beroep is gegaan bij de raad en
hij het met de wethouder eens is: waarom zou het nog een maand worden uitgesteld,
dat de raad uit zal spreken om dit beroep gegrond te verklaren.
De VOORZITTER zegt dat de negatieve aspecten daarvan naar zijn mening thans voldoende
zijn belicht. Hij denkt dat dan in het geheel de raad ook met een motief zal moeten
komen die ook steun kan vinden in de Woningwet.
Hij denkt dat de opvatting van de heer Westerhof omtrent het welstandsadvies,een
verplicht voorgeschreven advies op grond van de Woningwet, wat te licht is.
Dat is het oordeel van het college daarover, gelet op de jurisprudentie die daar
omtrent "bestaat.
Hij geeft ieder de gelegenheid om daar anders over te denken.
Meer in het algemeen en los van dit ene geval wil hij daar best nog eens in de
commissie over spreken.
Hij vindt wel dat de raad vanavond hierover tot een besluit zal moeten komen.
Het zal duidelijk zijn dat het college de opvatting van de heer Westerhof niet deelt.
Evenmin doet de commissie voor beroeps- en bezwaarschriften dat.
Misschien is het opnieuw nodig, dat de raad zich op dit punt profileert door middel
van een stemming.
Als de heer Westerhof dat vraagt tenminste.
De heer WESTERHOF zegt dat blijkt dat een deel van de raad het pand niet heeft ge
zien. Dat zou dan een reden kunnen zijn om het voorstel een maand aan te houden.
Als men het pand kent dan kan er wat hem betreft gestemd worden.
De VOORZITTER meent dat er thans weinig meer in de weg staat om tot stemming over
te gaan, hetgeen hij dan ook maar wil doen.
De heer MIJPELS wil nog een vraag stellen aan de raad. Wie van de raadsleden heeft
die panden gezien. Eerlijk zeggen natuurlijk.
Nog niet de helft van de raad moet hij vaststellen.
De VOORZITTER is geen lid van de raad en de heer Nypels heeft dus zyn vraag niet
aan hem gesteld. Voor zover het hem interesseert,hij heeft het pand wel gezien.
Hij wil vragen of er door middel van handopsteken kan worden gestemd.
De heer JANSSEN wil vragen of hij goed heeft begrepen dat is toegezegd om er in de
commissie uitvoerig op terug te komen.