18 De heer P.FRANKEN zou de heer de Bruijn graag het voorstel willen doen, om voortaan naar de commissievergaderingen te komen. Daar ziet spreker hem n.l. nooit. Hy zou hem verder willen adviseren, om eens wat meer in de ruimtelijke ordening te willen duiken. Het is n.l. zo, dat de ruimtelyke ordening is ontstaan, om een aantal zaken "beredeneerd met elkaar in verhand te brengen. De nieuwe visie op ruimtelijke ordening is, dat wonen, leven en werken kort bij elkaar moeten kunnen plaatsvinden. Vandaar dat een college ook al deze zaken moet overwegen. De heer VAN DER VELDEN zal maar niet ingaan op een aantal mondeling gestelde schriftelijke vragen van de heer de Bruijn» De verleiding daartoe is wel groob, maar hij gelooft dat dat niet correct zou zijn. Hij hoorde wel dat de heer de Bruijn het volstrekt oneens is met dit antwoord. Lat vindt spreker dan toch wel wat merkwaardig, omdat met name op het terrein van de pretparkplannen het college toch een heel duidelijk antwoord geeft en ook, welke vorm van recreatie men zou willen, althans hoe recrearie in dat totale gebied ge waardeerd moet worden» Men heeft daar echter nog geen uitgebalanceerde mening over. Dat kan ook niet, want hij heeft al meerdere malen verklaard, in het openbaar, dat men n.l. nog bezig is om de inrichtingsplannen voor de Binnenschelde, het gebied waarvan eenieder, CRM, Staatsbosbeheer en noem verder alle ministeries maar op, van mening is dat^ dat juist een gebied moet worden waar een bepaalde mate van recreatie noodzakelijk is, wil men het natuurgebied op een verantwoorde wijze tot ontwikkeling laten komen; dat het college aan het bestuderen is, op welke wijze dat ingevuld zal moeten gaan v/orden» Als hij dat zo stelt, dan betekent dat dat er nog geen uitgebalanceerde mening over is» Laarbij kan worden aangevuld, dat het college stelt dat het van belang is, dat deze planvorming op een normale wijze wordt besproken met de burgerij» Het college heeft echter ook gesteld, welke vormen van recreatie men heel uitdruk kelijk niet wil en dat is zelfs nog genoemd» Hij vindt het dan ook juist, dat eens een keer wordt gesteld dcor het college, hoe men ook over de totaliteit van de plannen mag denken, dat op dit gebied wel terde ge, zij het een bescheiden visie wordt geponeerd; vooral een bescheiden visie, om dat men nog met anderen in samenspraak de inrichting van dat gebied wil bekijken. Hij vindt dan ook dat in ieder geval dit gedeelte van het antwoord van het college aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Mevrouw van de Putte spreekt nog over geruchten. Dat is helemaal niet zo vreemd. Men weet dat recentelijk nog minister Braks en minister Winsemius gesproken heboen over de invulling van dit gebied; dat daaruit heel nadrukkelijk naar voren is geko men in de openbare commissievergadering, dat er wel terdege ook met andere belangen rekening gehouden moet worden. Lat heel uitdrukkelijk de hele recreatie—ontwikkeling in een nationaal perspectief geplaatst zal moeten worden. Bergen op Zoom wil graag op die onderdelen meedenken en meedoen. Het college heeft werkelijk nog niets geregeld en er staat nog niets vast, Het enige wat plaatsvindt is, dat op dit moment de mogelijkheden van de inrichting van de Binnenschelde worden bestudeerd, alsmede het ontwikkelen van een procedure om alle belanghebbenden op een zo correct mogelijke manier/bij te betrekken, /daar Hier zou hij mee willen volstaan en overigens zullen de schriftelijke vragen van de heer de Bruijn hem nog wel gelegenheid geven om uitvoerig een aantal andere aspec ten te belichten. De VOORZITTER zegt, dat de heer de Bruijn dus straks de antwoorden op de schrifte lijke vragen zal kunnen lezen. Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel aangenomen. 4. Nota over het te voeren minderhedenbeleid. (Verzameling 1983~nr. Az/40 De heer VAN WIJK zegt, dat de besluitvorming die aan deze nota is verbonden eigen lijk in 3 delen uiteenvalt. Hij wil met punt 3 beginnen en zeggen dat zijn fractie uiteraard instemt met heu __L

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1983 | | pagina 166