17
Yoor mijn motivatie verwijs ik naar de bijlagen 1 en 2.
Ik verzoek U dringend, om te willen voorkomen dat 2 A 3 ton gemeenschapsgeld
wox'dt verspild in een wedstrijd tussen 2.700 bezwaarschrift-indieners en het col
lege van B.& W.
Met name de opmerkingen op pagina 3 en 4 van bijlage .1 spreken mij zeer aan, inhou
dende een goedkopere oplossing voor de nu ontstane problematiek.M
De heer VAN DE WATER heeft een paar kleine opmerkingen.
V/at q betreft, hier schrijft het college in antwoord aan het Komitee, dat de ant
woorden van de ministers zullen worden afgewacht. Naar zijn mening zijn die brieven
zuiver informatie!" verstuurd naar die ministeries en hij verwacht daar dan ook
weinig antwoord op. Wat dat aangaat zal dan ook volgens hem wel een hele tijd ge
wacht kunnen worden. V/elk standpunt heeft het college hieromtrent?
Verder zou hy aan wethouder Dekkers willen vragen, wanneer de heffingsgrondslag
precies is vastgesteld.
De heer DEKKERS hoorde de heer Bakx praten over geharrewar tussen het Komitee en
het college en over een brief die vrijdag j.l. nog binnen zou zijn gekomen.
De voorzitter heeft al gezegd dat stukken die tijdig by de raad zijn of bij het col
lege zijn binnengekomen, bestemd voor de raad, voorzover dat nog mogelijk was op
deze agenda zijn geplaatst. Daaruit kan geconcludeerd worden, dat het college al
thans niet tijdig in het bezit was van deze brief. Hij kan daar dan ook verder hele
maal niets over zeggen.
Op deze agenda staan een aantal brieven van het Komitee. Die brieven zijn beant
woord. Het kan de raad bekend zijn, dat door het Komitee een 3-tal ministeries
zijn benaderd. Het lijkt het college juist, dat het entwoord van deze 3 ministeries
op dit moment wordt afgewacht.
Of er nog een nader gesprek zal komen tussen de burgemeester en het Komitee, zal
deze daar dadelijk misschien zelf op willen antwoorden. Spreker weet n.l. ook niet
of daartoe verzoeken bij de burgemeester zijn binnengekomen.
De heer van de Water vroeg, wanneer de heffingsgrondslag is vastgesteld.
Eet kan de raad bekend zijn, dat in de raad van 23 december 1980 is besloten, dat
voor de belastingheffing in de jaren 1981, 1982 en 1983 zou worden uitgegaan van
de economische waarde per peildatum 1 januari 1980 en dat onmiddellijk van die
economische waarde de heffingsgrondslag ontstaat. Derhalve is door de taxaties
per de peildatum 1 januari 1980 de heffingsgrondslag ontstaan voor de belasting
jaren 1981 tot en met 1983»
Hy dacht hiermede alle vragen te hebben beantwoord want het verhaal van mevrouw
van de Putte wil hij maar beschouwen als een mededeling.
De heer VAM HEIJST denkt dat er ook misverstand is over het volgende.
De heffingsgrondslag kan zijn de oppervlaktemaatmaar kan ook zijn de economische
waarde. By de invoering van de onroerena-goedbelasting heeft deze raad in het ver
leden - in 1972 of 1973 of zo - gekozen voor de economische waarde.
Hij denkt dat daar ook misverstand over bestaat.
De VOORZITTER kan zeggen, dat het jaar 1974 blijkt te zijn, maar als men dat wil,
zoekt men dat nog wel even precies op.
De heer VAN HEIJST wil er nog even aan toevoegen, dat er dus een andere heffings
grondslag mogelijk was geweest.
De VOORZITTER wil even uitleggen, dat de wet in principe 2 heffingsgrondslagen
kent, te weten oppervlakte en economische waarde. Hier is gekozen voor de grond
slag economische waarde, die, zoals men weet, een 2—tal termijnen kent gedurende
welke die geldig zyn. Een minimum-termyn en een maximum-termyn, respectievelijk
van 3 en van 5 jaar. Hier is dan gekozen voor een termijn van 3 jaar als bijstelling
voor de heffingsgrondslag.
Identiek is het begrip heffingsgrondslag aan de ene kant en de economische waarde
op de in de verordening vastgestelde datum - en daartoe heeft de raad het laatst
bij zijn weten besloten in december 1980 en bij die gelegenheid bepaalt dat het de
economische waarde was per 1 januari 1980 - aan de andere kant. Dat laatste
besluit is dan vervolgens in het daaropvolgende voorjaar koninklijk goedgekeurd.