15
opbrengst uit onroerend-goedbelasting tot een bepaald bedrag.
En komt dat er dan niet uit als de methode van de indieners van deze voorstellen
sou worden gevolgd, moet de heer Y/ESTERHOF dan toch vragen.
De VOORZITTER zou niet vreten, hoe de raad dat dan verder zou willen doen.
Hij wil zich beperken tot het beantwoorden van ue 5 door de indieners gestelde
vragen.
De heer YvESTERHOF sou dan tot de voorzitter willen zeggen: doe dat nu alstublieft
niet heet van de naald. De raad besluit nu helemaal niets. Laat dit alles nu
eerst maar eens rustig op het college inwerken en het dan verder in die extra
commissie financiën bespreken.
De VOORZITTER krijgt nu zo langzamerhand de indruk dat mensen die aan de andere
kant van de collegetafel zitten proberen de vergader-volgorde en de wijze van
en het verloop van de vergadering te bepalen.
Hij dacht dat dat aan de voorzitter was voorbehouden. Tot heden toe nog tenminste.
Inwerkingtreding belastingverordeningen, staat in een brief van 24 augustus 1981
van het ministerie van binnenlandse zaken.
De vaststelling: uitgaande van het rechtsbeginsel, dat wetgevende maatregelen
alleen voor de toekomst behoren te gelden, zullen belastingveroraeningen, die
terugwerkende kracht beogen, dat wil zeggen, die geheel of gedeeltelijk in werking
treden op een tijdstip dat ligt vóór de datum vrearop de verordening is vastgesteld,
in beginsel niet voor Koninklijke goedkeuring worden voorgedragen.
Dat slaat hier alvast niet op, meent de heer V/ESTERHOF.
De VOORZITTER wil even vervolgen: Slechts in uitzonderlijke gevallen zal, indien
zeer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen, van dit standpunt worden afge
weken.
Dan kan de heer V/esterhof wel zeggen: dat slaat hier niet op.
Als de raad echter deze 5 genoemde punten zou willen realiseren, betekent dat
zegelrecht een wijziging van de verordening.
Meer wil hij hier cp dit moment niet van zeggen.
Y/el wil hij nog graag van de raad vernemen, of hij akkoord zou kunnen gaan met de
snelle afwikkeling van de bezwaarschriften middels het anticiperen op hc-t eerder
goedgekeurde krediet. Of meent de raad dit te moeten opschorten tot een extra
vergadering van de commissie financiën, waar hij overigens als voorzitter van die
commissie niet zoveel behoefte aan heeft. Haar zijn mening kan aar ook allemaal
best wachten tot de normale vergadering van de commissie financiën, die hij dan
best in het openbaar wil starten.
De heer Y/ESTERHOF denkt niet dat zijn fractie bezwaar heeft tegen de verlening van
dat krediet of liever tegen dat putten uit dat eerder verleende Krediet.
Dat is n.l. ook in zijn voorstel nodig, want ook daarin wordt over taxateurs ge
sproken.
Ook de heer SITTROP kan namens zijn fractie zeggen, geen bezwaar te hebben tegen
het voorstel van het college. Hij vond het toch wel jammer, dat de voorzitter op
zo'n directe vnjze,op een manier waarvan zijn fractie dan juist zo graag wilde
niet in die sfeer te komen maar alleen maar om suggesties aan te reiken om te
bezien hoe men uit deze impasse kon komen, met eigenlijk dezelfde emotionaliteit
die hij aan het begin van de avond proefde by een aantal raadsleden, nu door de
voorzitter zijn overgenomen en nu een spanning teweeg brengt waarvan spreker dan
moet zeggen: dat is toch nergens voor nodig.
Men stelt n.l. gewoon voor. Zijn fractie heeft duidelijk gezegd; dit moet juridisch
onderzocht worden. Kocht het niet kunnen dan houdt alles op.
Kunnen er dan vanuit de raadsfracties geen suggesties meer aan het college worden
doorgegeven, moet hij zich nu toch afvragen?
Zonder dat er op een of andere manier herrie van komt?
Daarom deed de heer VAN HEIJ3T al een reserve-suggestie.
De heer van Heijst komt nog wel aan de beurt, denkt de heer SITTROP.