33
sproken, dat dan niet geldt voor diegenen die de vorige keer ook niet hun stem aan
dit voorstel hebben gegeven, maar er.toch wel enige verbazing kan hebben doorgeklonken
inzake het voorliggende voorstel.
Voor diegenen die de vorige keer een afwijkende mening hadden zal het evaluatierapport
nu misschien niet van doorslaggevende betekenis zijn. In de discussie destijds heeft
het echter wel een rol gespeeld en heeft de raad in meerderheid gezegd dat men daarvan
mede zou laten afhangen een eventuele voortzetting.
Inmiddels is de samenstelling van de raad natuurlijk veranderd en daar zal men dan wel
licht rekening mee moeten houden.
Hy heeft inderdaad de inpassing in de schoolbegeleidingsdienst genoemd, omdat de opzet
zoals die in Bergen op Zoom is gekozen in hoofdzaak komt tot een stuk begeleiding.
Weliswaar is de mogelijkheid tot subsidiëring, ook in Bergen op Zoom, afgeleid van arti
kei 26 van de Lager Onderwijswetwaarbij de gemeenten de mogelykheden hebben aanvullend
te subsidiëren inzake godsdienstonderwijs, In Bergen op Zoom betekent dat, dat dat veel
al was begeleiding van de leerkrachten by een op te zetten leerplan voor het godsdiens
onderwijs. In veel gemeenten heeft men een dergelijke regeling. Be heer Gorrissen wees
er al op dat Bergen op Zoom misschien een eiland zou worden als de uitslag van van
avond zou betekenen: niet voortzetting van dit subsidie.
Hij is blij met de woorden van de voorzitter die sprak over een afbouwregeling. Hy dacht
dat dat naar 2 kanten zou kunnen, n.l. door de vaststelling van een bepaalde periode
en het dan daarbinnen bekijken van een inbouw in de schoolbegeleidingsdienst.
Het zou op een andere wijze ook kunnen, maar hij dacht dat het inderdaad verstandig was
om daar in een volgende raadsvergadering op terug te komen.
Bergen op Zoom zou dan een eiland in de streek kunnen worden, als té abrupt een eind
aan deze zaak gemaakt zou gaan worden.
Be heer Gorrissen en de Arnoys wezen ook nog even naar het genomen besluit inzake de
peuterspeelzalen. Hij meent dat de voorzitter daar al uitvoerig op is ingegaan.
Hij hoorde van de PvdA—fractie dat het principieel onjuist wordt gevonden en dat hier
door precedenten geschapen zouden worden. Hy denkt dat dan de hele begeleiding en de
hele verordening, zoals die in 1976 is aangenomen in een beetje te eng kader wordt ge
plaatst en dan eigenlijk alleen maar van toepassing verklaard voor een levensbeschouwe
lijke richting, terwijl de verordening duidelijk mogelijkheden opent voor alle levensbe
schouwelijke richtingen en voor alle scholen, van welke signatuur dan ook.
Van zijn kant kan hij alleen nog maar het verzoek van de heer Gorrissen onderstrepen
om dit voorstel aan te nemen.
Hij eet niet of er nog een 2e termijn nodig is om erover te praten maar wat hem betreft
zou er nu wel direct gestemd kunnen worden.
Be VOORZITTER dl nog wel even opmerken, dat abusievelijk, ook in de voorstellen staat:
godsdienstonderwijs. Het gaat echter over de begeleiding van het godsdienstonderwijs
en dat niet alleen, maar voor alle levensbeschouwingen. Bat men daar dit soort moge
lijkheden krijgt, at een afbouwregeling betreft heeft hij gezegd, dat, als de raad in
meerderheid in principe zou zeggen: nee, njj vindt dat de raad het college tegelykertyd
op moet dragen om in de volgende.raadsvergadering met een afbouwregeling te komen of
de inpassing in de schoolbegeleidingsdienst teionderzoeken.
Als de raad ja zou zeggen is het debat verder afgelopen.
Be neer VAN HHJST dacht, dat de voorzitter duidelijk, over het hoofd van enige raads
leden heen iets in zijn richting heeft gezegd. Bat heeft hy toch wel duidelijk gevoeld
al zegt de voorzitter dat dat helemaal niet het geval is.
Hij heeft n.l. min of meer door laten schemeren, alsof er beweerd zou zijn, dat de meer
derheid van het college tegen godsdienstonderwijs was. Bat is echter nooit beweerd.
Hy heeft alleen in de commissie van onderwys geconstateerd, dat de meerderheid -eigenly.
daardoor zou zorgen, dat er aan deze vorm van begeleiding van net godsdienstonderwijs
een einde zou komen.
Hij heeft dan toch wel behoefte aan een paar opmerkingen.
Toen in 1976 tot deze vorm van subsidiëring werd besloten heeft dat een vry lange tyd
van voorbereiding gevergd. Er was overleg met de toenmalige regio-gemeenten; er waren
problemen om het in een zodanige verordening vast te leggen, dat het een algemene
strekking had en voortdurend zijn van besprekingen met de regio-gemeenten verslagen in
het toenmalig college op tafel gekomen of in ieder geval ter lezing gelegd. Er is vr:j
lang aan gewerkt. Het is in etappes tevoorschijn gekomen. Hij heefi^toen het geluk gehad
dat hij het in de raad kon brengen met niemand van het toenmalig college tegen.
Er was geen minderheidsstandpunt. Toen werd het blijkbaar niet zo duidelijk principieel