4
Men zal elkaar daar ook veel minder irriteren dan hier het geval is, meent zij.
Als men nu een beslissing voor minstens 50 jaar neemt, waarbij de mensen die aangewezen
zijn op een woningwetwoning gedwongen worden om in een situatie te gaan wonen die nie
mand van het college— of de raadsleden zelf zou verkiezen zij denkt dat de voorzi t— i
ter nu misschien zal denken: dat heeft zij weer mooi gezegd, maar zij meent dat woord
voor woord moet zij gewoon zeggen, dat schandalig te vinden. Zij moet dit woord dan
toch maar even noemen. Een situatie verder, waarmee ook de woonwagenbewoners zelf hele
maal niet gelukkig zijn. Dat dan allemaal op argumenten van het college die stuk voor
stuk weerlegbaar zijn. Zij heeft dat bij vroegere gelegenheden al eens gedaan en wil da,.,
nu allemaal niet weer doen. Iedereen kan het daar verder wel op nakijtcen.
Nu kan men nog terug. Zij zou de raad willen vragen om aan de hand van dit besluit wa.
is ingediend en aan de raad is gericht, een beslissing te willen nemen om in elk geval,
zich daar nog eens op te bezinnen, op deze situatie.
Zij wil verder 5 dingen aan de orde stellen. Eerst dan het advies van de Arob-commissii
Het standpunt van de Arob is, dat de raad haar plicht tot het aanwijzen van een woon—
wagencentrum heeft overgedragen aan het schap. Het besluit van de raad heeft geen
rechts-gevolg.
Zij wil hierbij toch wel opmerken, dat het nooit de bedoeling van de raad is geweest
om het aanwijzen van een woonwagencentrum over te dragen aan net schap. Ook het scaup
zelf heeft dat kennelijk niet zo gezien want zij kan in geen enkele brief van het schap
aan de gemeente ooit enige aanwijzing vinden. Hen wijst n.l. niet aan; men verzoekt wel
eens iets, b.v. op 17 augustus waar geschreven wordtWij verzoeken u daarom het nodige-
te ondernemen om op korte termijn tot het beschikbaar stellen van een 2e lokatie te ko
men.
Een eindje verder in die brief staat: Zowel uw college als de gemeenteraad hebben zicm
eerder uitgesproken voor 2 woonwagencentra.
Verder: Naar ons oordeel dient vast te staan dat zowel De Linie als de 2e lokatie el
ders, in uw gemeente beschikbaar komen voor de inrichting van standplaatsen voor woon
wagens. Wij achten het zelfs bijzonder gewenst dat beide lokaties vrijwel gelijktijdig kun
nen v/orden ingericht.
Nergens wordt dus ooit gedoeld op een bepaald recht. Aan de orde is dus alleen een wex^
en een verzoek van het schap om de inrichting en de standplaatsen ce bepalen maar nies
waar het centrum zelf komt.
Bovendien kan de gemeente de bevoegdheid niet overdragen omdat er teveel ruimtelijke
ordenings—aspecten in zitten en die kunnen niet overgedragen worden omdat deze te
plaatselijk zijn en omdat het schap hoofdzakelijk een sociale instelling is en geen ruim
telijke ordenings-instelling. Het schap is dan ook niet bevoegd om een plaats aan te
wijzen. Artikel 4 lid 1 van de Woonwagenwet zegt dat de raad de plaats aanwijst waar hei
centrum zich gaat bevinden. Deze handeling kdn worden overgedragen, maar lid 2 zegt,
dat, als er een gemeenschappelijke regeling is, het schap aanwijst in welke gemeente^
een of meer centra moeten komen, dus niet dat het schap in dat geval de plaats zeil
aanwijst. Zo de raad zyn bevoegdheid toch heeft overgedragen, heeft hij dat niet hele
maal gedaan. In artikel 26 lid 1 van de gemeenschappelijke regeling wordt van de ver
plichting tot aanwijzing gesproken, zoals artikel 26 lid 5 zegt, dat, als er geen over
eenstemming wordt bereikt binnen 6 maanden, het schap alleen beslist. Daaruit volgt,
dat binnen 6 maanden de raad in ieder geval mee-beslist, hetgeen hier het geval is.
Het besluit van de raad heeft wel degelijk rechts-gevolg. In de eerste plaats omdat de
raad voldoet aan zijn verplichtingen gesteld in artikel 2o lid 1 van de gemeenschappe
lijke regeling ingevolge welk artikel de raad verplicht is om een terrein aar te wijzen.
In de tweede plaats, omdat, als de raad 6 maanden niets doet, het schap zelfstandig
beslist. Als de raad derhalve een besluit neemt binnen 6 maanden, verliest het schap
de mogelijkheid om zelfstandig een plaats aan te wijzen en dit heeft dus wel degelijk
rechts-gevolg.Daar concludeert zy dan uit dat de stelling van de Arob-commissie ten
onrechte is.
De heer BROOS wil niet in herhaling vallen met hetgeen mevrouw Vlug allemaal heeft ge
zegd, waarbij hij wil opmerken, dat hij zich daar voor een groot gedeelte bij aan kan
sluiten. Hij heeft van de heer Gorrissen gehoord dat ook bij de grootste raadsfractie
ernstige twijfels bestaan of de raad nu wel of niet bevoegd is om een plaats voor een
woonvagencentrum aan te wyzen. Daarom zou hij de raad in overweging willen geven om te
besluiten deze zaak een maand aan te houden. Er komt een nieuwe Arob-commissie waar
dus een nieuwe bezetting in zal komen. Die denken er misschien anders over dan de nu
bestaande commissieleden. Het lijkt hem dan ook gewoon verstandig om uit te stellen en