5
Hij heeft in de rondvraag van de vergadering van het college van hijstand van 3 april
j.l. gevraagd, of hij op de hoogte kon worden gebracht van het functioneren van de
sociale rechercheurs c.q. van de ambtenaren bijzondere contröle. Hij wilde graag we
ten hoe er gewerkt werd, hoeveel gevallen het betrof en wanneer deze gevallen bij het
college van bijstand kwamen. Er vond hierna een uitvoerige discussie plaats, die
terug te vinden is in de notulen van de desbetreffende vergadering. Hu komt er dan
ineens een brief aan de raad met de aanhef: Ons is gebleken dat bij enkele leden van
uw raad, waarbij dan wordt gesuggereerd dat de raad niet op de hoogte is van wat er
dan verder in die brief volgt. Dat is n.l, niet het geval. Die brief is juist,
alleen komt het voor verschillende raadsleden uit de lucht vallen.
Als fractie heeft men zich afgevraagd: waarom nu ineens die brief moet komen, omdat
men van mening is dat het een normale manier van politiek bedrijven is, dat, wanneer
de fractie-vertegenwoordigers in gemeentelijke commissies geinformeerd worden over
een aantal zaken, dat dan ook goed gebeurt. Echter, de manier waarop het college
nu meent te moeten reageren geeft hem alleen maar te denken.
De fractie zal, evenals andere belangrijke zaken kritisch worden gevolgd, ook het
functioneren van deze gemeentelijke dienst, c.q. het instituut bijzondere contröle
kritisch blijven volgen en daarover, wanneer dat nodig mocht zijn, vragen stellen.
De heer VAN DER STOEL kan het helemaal eens zijn met de heer Sittrop. De brief die
het college nu ineens meent te moeten schrijven lijkt inderdaad wat uit de lucht te
komen vallen. Eigenlijk vindt hij dat ieder slim raadslid de in de brief gegeven uit
eenzetting al lang wist en zeker diegenen die naar de situatie hebben gevraagd.
De vragen van de heer Sittrop en van hem in de commissie voor de verlening van bij
stand gingen heel nadrukkelijk in een andere richting dan nu in deze brief staat
vermeld. Voor alle duidelijkheid: het college zegt in de brief: die controleurs heb
ben een twee-ledige verantwoordelijkheid. Aan de ene kant is er de justitiële kant
en aan de andere kant de andere bijkomende facetten. Voor het eerste is de officier
van justitie de aangewezen persoon en voor de tweede zaken het college van B&W.
Dat is nu net het punt waar het om draait. Als raadsleden dan vragen stellen is' het
naar zijn mening alleen maar noodzakelijk dat het college daar antwoord op geeft.
Het college draagt verantwoording voor bepaalde facetten van de baan van die mensen
en dan kan de raad daar vragen over stellen. Op het moment dat dat dan wordt gedaan
en er komt dan een keurige omschrijving hoe die zaak dan precies in elkaar zit, daar
heeft de raad dan eigenlijk niet zoveel aan.
De VOORZITTER meent dat er vanachter de collegetafel verwonderde blikken komen.
Het college onderschat natuurlijk niet graag de raadsleden. Evenals met bos- en par
keerwachters meende het college naar aanleiding van het debat in de commissie, dat
er misverstand was over wie verantwoordelijk was voor een wel of niet verbaliserend
optreden. Haar aanleiding daarvan heeft hij, moet hij eerlijk zeggen, gevraagd om dat
dan eerst eens precies uit de doeken te doen opdat niet het college, eventueel
dan eerst in eerste instantie de directeur sociale zaken, opgezadeld wordt met een
verantwoordelijkheid die de zijne niet is en ook niet kan zyn.
Op het gebied van de opsporing kan het college natuurlijk nooit, als zo'n man iets
ontdekt, hem verbieden om daarvan verbaal te maken of hem opdragen een ver
baal te maken. Daartoe bestaat helemaal geen mogelijkheid.
Hij heeft eerlijk gemeend dat daarover het misverstand bij de raad bestond en vandaar
deze brief.
Als het echter over het functioneren als zodanig van zo'n ambtenaar gaat, zuiver
als ambtenaar van de sociale dienst, als het ware alleen maar pakkie an buitendienst
dan staat dat normaal ter discussie. Er is dus klaarblijkelijk een levensgroot mis
verstand tussen wat de betrokken raadsleden nu eigenlijk wilden en wat het college
daarvan dacht te moeten zeggen. Het was dus niet de bedoeling om de raad met een
kluitje het riet in te sturen.
De heer SITTROP wilde dit gewoon in de commissie aan de orde brengen. Meer niet.
Dat staat trouwens ook heel goed genotuleerd. Hij heeft er zelfs zijn complimenten
over gemaakt aan de secretaris van die commissie. Voor hem was dit af.
Hiet af dan in die zin, meent de heer VAH DER STOEL, dat er in die commissie toch
eigenlijk werd gezegd: daar mogen jullie geen vragen over stellen. Dat weigeren die
commissieleden dan natuurlijk wel mooi.
Voor een deel van de taken van die heren draagt het college verantwoordelijkheid
1