16
om uitbreiding met een sectie op een terrein van 244 HA groot. Hierover kwam een
afwijzend advies van B&W. met de motivatie: planologisch ongewenst in verband met
kruising Ravelstraat-Randweg Oost, ongewenste toestand omdat ook omliggende per
celen dan kunnen komen met een dergelijk verzoek en precedent-werking een heel be
langrijke zaak is; verder nog de snipper-verkaveling die steeds maar door gaat.
Op 1 november 1967 kwam er toen een weigering voor de vergunning tot uitbreiding
door GS. Op 8 mei 1968 was er een aanschrijving van GS om ae tenten en caravans
te verwijderen, want natuurlyk stonden die er ook al weer zonder toestemming.
Op 19 september 1968 was er een uitbreidings-aanvraag aan GS voor weer andere stuk
jes grond. B&W stonden daar toen weer afwijzend tegenover met de bewering, dat het
nodig was in verband met een rendabele exploitatie van de heren van Beers, die /niet
trouwens totaal niet wordt bevestigd door de steeds voortgaande snipper-verkaveling-
verkopen - als men dan zegt dat men een stukje exploitabel wil hebben voor een
steeds verdergaande bebouwing dan gaat het er bij hem niet in dat men dan aan de
andere kant weer stukjes verkoopt -.
Op 4 september 19&9 was er een gesprek van de burgemeester met een lid van GS en
dat ging dan om de afronding van dit kampeerterrein, maar meer omwille van
de konsekv/enties voor bestaande tenten en caravans - want die mensen worden n.l.
steeds gedupeerd omdat hen steeds het vooruitzicht wordt gegeven: u kunt hier wel
blijven staan - ;toen is akkoord gegaan met weer een gedeelte van een stukje grond
voorzover dat reeds in gebruik was. Uitdrukkelijk is de heer van Beers toen gezegd
dat dit de laatste uitbreiding was. Dat de gemeente er nu mee ophield. Dat dit de
laatste keer was en dat de snipper-verkaveling afgelopen moest zijn.
Op 15 februari 1970 maakt GS schoon schip door te gelasten de exploitatie op een
bepaald aantal percelen te staken. Bericht van GS over ontruiming op 10 juli 1970.
Op 21 juli 1970 komt er weer een verzoek van de heer van Beers om uitbreiding voor
weer een stukje grond. Er moest toen akkoord worden gegaan in het kader van het
ontwerp-plan buitengebied. Op 13 maart 1974 ging GS niet akkoord omdat werd gekeken
naar het bestemmingsplan in hoofdzaak.
Bij brief van 12 april 1974 is deze situatie uitgelegd aan van Beers.
Op 31 maart 1978 volgt er dan een aanschrijving van B&W om een bepaald stukje grond
maar weer eens te ontruimen, want weer bleek dat weer een stukje grond door de heer
van Beers voor een aantal caravans .in gebruik was genomen.
Naderhand is toen maar weer gezegd: luister eens; de mensen die daar staan worden
gedupeerd door deze gang van zaken; laten we wachten tot 1 januari 1979»
Dit dan voor wat betreft het stukje geschiedenis en de ervaringen van het college
met de heer van Beers.
Het zal de raad duidelijk zijn, dat een groot stuk grond met de bestemming agrarisch
gebied zonder bebouwing, door salami-taktiek van de indiener van dit bezwaarschrift
inmiddels is gekrompen tot het stukje grond waar het nu om gaat.
Hy wil vragen of het dan juist zou zijn om te zeggen: laten we het verleden maar
vergeten en dit stukje grond maakt dan ook niets meer uit om aan het bezwaarschrift
tegemoet te komen.
Hy wil hierop een duidelijk "nee" laten horen, en wel om de volgende redenen:
de gemeente Bergen op Zoom heeft in een bepaald stadium in deze geschiedenis gezegd:
mijnheer van Beers; het is nu klaar; afgelopen, uit.
Het is toch een byzonder ongeloofwaardige zaak dan nu weer ja te zeggen en in wezen
de salami-taktiek van de indiener van dit bezwaarschrift te legaliseren.
Het is bovendien ook een zeer onrechtvaardige zaak ten aanzien van al die inwoners
in Bergen op Zoom, die zich wel aan de voorschriften houden.
Tegemoetkoming aan dit bezwaarschrift betekent een vrijbrief voor velen, om ook de
weg van bezwaarschriften-indiener te gaan bewandelen. Dat zou betekenen, dat deze
raad geen been heeft om op te staan, wanneer in de toekomst soortgelijke situaties
zouden optreden. Een tegemoetkomen aan dit bezwaar betekent uit het oogpunt van
rechtvaardigheid, rechtsgelijkheid en geloofwaardigheid een blunder van de eerste
orde. Hij adviseert de raad dan ook deze blunder niet te maken.
De heer FRANKEN wil bij bezwaarschrift no. 26 nog opmerken, dat er allereerst ge
sproken wordt over een koelhuis, en dan wil hij even duidelijk stellen dat men daarbij
dan niet moet denken aan koelcellen voor zo'n bedrijf van een enorme omvang. Als hij
het even voorzichtig wil ramen, schat hij dat dat koelhuis een grootte zal krygen
van een dubbele garage voor een dergelijk bedrijf.
Een veel grotere is zeker niet de bedoeling.
V/at de zaak Huijgens betreft zou hij bij zijn eerder ingenomen standpunt willen blijven.