15 V/at bezwaarschrift nummer 62 betreft, daarbij zou zijn fractie er voor willen pleiten om met name de woonomstandigheden van deze man te verbeteren omdat dat naar zijn mening op dit moment toch beneden niveau is te noemen. Verder zou zijn fractie er geen bezwaar tegen hebben als bepaalde bedrijfsvestigingen in bepaalde mate uitgebreid mogen worden, maar men verzet er zich wel tegen als dat grote gedeelte erachter een bestemming recreatieve doeleinden zou krijgen. De heer MASTENBROEK kan dan constateren, dat de raad het nog al eens is over 3 ge vallen, n.l. inzake Hopmans, Huijgens en van Beers. V/at betreft de 2 eerste gevallen kan hij een heel eind meegaan. Hij kan zich voorstel len dat voor wat betreft het geval Hopmans die 2e woning als een mogelijkheid ge zien dient te worden. Dat hoeft naar de mening van het college dan niet te beteke nen, dat daar een koelcel moet komen want men weet wel hoe groot die dingen zijn. Het is daar toch wel een gebied wat veel landschappelijke waarde heeft en juist bij dit bestemmingsplan is het de kracht geweest, dat afgewogen moest worden hoe de milieu-belangen en de economische belangen tegenover elkaar lagen. Hij dacht dat dat wel voor een heel groot deel was gelukt. Echte problemen met een 2e woning op het terrein van .Hopmans heeft hy dus niet. V/at Huijgens betreft geldt eigenlijk iets soortgelijks. In dit bestemmingsplan is er de mogelijkheid om de woning uit te breiden met zo'n 50 tot 70 m2. Hij dacht dat dat voor Huijgens ook het grootste probleem was. Om dat gebied dan verder als recrea tief gebied te bestemmen zijn er bij het college wel problemen omdat men vindt dat dat in die omstreken niet meer toe moet nemen. Die camping-druk zal daar weggeno men moeten worden, met name ook omdat dit gebied van bijzonder grote waarde is. Het was vroeger een meldingsgebied, hetgeen betekent dat dat nogal hard beschermd was. Voor wat betreft het uitbreiden van de woning zyn er daartegen dus geen be zwaren en volgens dit bestemmingsplan kan dat zelfs gewoon. V/el bezwaren van het college tot het bestemmen van de grond achter de woning tot recreatieve bestemming. Bij bezwaarschrift nummer 63 inzake van Beers wil hij toch wel graag een ander geluid laten horen. Er rust niet zo'n dankbare taak op hem om het college-standpunt mede te delen in de wetenschap dat zowat de hele raad vooralsnog die mening niet zal delen, Hy hoopt dat dat "vooralsnog" overeind kan blijven staan, In de commissie ruimtelijke ordening heeft hy er al het een en ander over gezegd en hy zal nu proberen om de raad duidelijk te maken waarom dit college meent met grote nadruk dit bezwaarschrift af te moeten wijzen. De behandeling van dit bezwaarschrift kan vanuit 2 invalshoeken benaderd worden, n.l. van: hoe bestem je de grond het best en - die hy zou willen aanduiden met hoe bestempel je de geloofwaardigheid van een gemeentebestuur - hoe is het gesteld met de rechtsgelijkheid rekening houdend met dingen die in het verleden zijn gebeurd. Hij heeft begrepen dat het overgrote deel van de raad op het ogenblik uitsluitend die invalshoek bekijkt: hoe wordt de grond het best bestemd. Hy is het er mee eens, dat over die zaak te discussiëren valt. De 2e invalshoek is echter voor dit college even belangrijk en hij wil graag uitleggen waarom. Hij meent dat een stukje geschiedenis dan toch wel op zijn plaats is. Dan kan iedereen weten waarover men het heeft. Het is eigenlijk allemaal in 1966 begonnen, toen de heer van Beers aan GS om vergun ning heeft gevraagd tot kamperen op een terrein rond boerderij Vredenburg ter grootte van 6^ hectare, waarin o.a. wordt vermeld dat van alle gemeentelijke instanties reeds toezegging voor medewerking was ontvangen en dat er een kampwinkel 3taat. De gemeente heeft op 26 april 1966 een brief aan GS geschreven, dat het terrein de bestemming: agrarisch gebied zonder bebouwing had en dat alleen ontheffing mogelijk was voor een agrarisch bedrijf. Toezeggingen of overleg waren er niet geweest. Voor de bestaande kampwinkel heeft de heer van Beers een aanschrijving tot verwyde- ring ontvangen. Meer kampeergelegenheid in recreatiegebied De Heide was niet ge wenst. Vermindering van de aantrekkelijkheid van het bosgebied en de vijvers voor de ingezetenen werd daarvoor aangevoerd en daarnaast deed de heer van Beers aan snip- per-verkavelings-verkoop. Op 20 oktober 1966 is in een gesprek met de heer van Beers afgesproken dat akkoord kon worden gegaan met een bepaald blauw omlijnd gedeelte, waarna in 1967 GS na een akkoord met de heer van Beers voor het terrein vergunning heeft verleend. Een nieuwe affaire ontstond op 14 juli 1967» toen de heer van Beer3 aan GS vroeg

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1979 | | pagina 161