18
Mevrouw VLUG dacht, dat de heer Mastenbroek dat gerust mag vinden.
De VOORZITTER wil alleen maar graag weten wat de heer Mastenbroek te laat vindt.
De heer MASTENBROEK heeft hieruit begrepen - hij heeft eerder al gezegd dat hij
dat zinnetje vond lijken op de laatste regeringsverklaring - dat men hiermee alle
kanten uitkan. Hij begrijpt nu, dat er pas gepraat kan gaan worden over het al of
niet auto-vrij maken van de markt als de Lindebaan gerealiseerd is.
Nee, zegt de VOORZITTER. Dat nu juist niet.
Dan zou de heer MASTENBROEK graag precies willen horen wanneer dat moment dan
is aangebroken.
De VOORZITTER dacht, dat dit al minstens 2 keer was gezegd.
De heer HÊLRTEL zal er dan ook niet meer aan beginnen.
De heer MASTENBROEK meent, dat dit een hele lange weg is. Is men daar nu al mee
bezig. Als dat inderdaad het geval is, betekent dat, dat men er zeer spoedig
over zal kunnen gaan praten.
De heer BROOS vindt dit iets voor de democratiseringscommissie.
Mevrouw VLUG meent, dat dan ook eerst de mening gevraagd moet worden van al die
mensen die in de binnenstad wonen. Het gaat hen toch op de eerste plaats aan.
De heer DEKKERS zou maar gewoon verder willen gaan. Hij dacht dat men best tot
elkaar zou kunnen komen. De meningen liggen echt niet zo ver uit elkaar, dacht
hij.
De heer H&RTEL heeft van de heer van den Bulck gehoord, dat hij niet op de pro
blemen in zou gaan en hy doelde dan natuurlijk op de woningbouw in het Markizaats-
meer en de groei van de stad.
In zyn antwoord heeft hij al uiteen gezet, dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn..
Over die zaak is al veel gepraat en hij dacht dat men dan een slechte leerling in
de klas was als men dan nog eens zijn vinger op gaat steken en gaat vragen: hoe
zit dat nou.
De heer VAN DEN BULCK dacht, dat in deze de leraar constateert, dat het probleem
zo mistig is geworden dat noch de leerlingen, noch de leraar er uit kunnen komen.
Dat heeft hij aangestipt.
Als er iets mistigs is, heeft de heer van den Bulck dat er aan gemaakt, dacht de
heer HURTEL.
Hij heeft ook nog gezegd, dat de wethouder - waarmede deze dan kennelijk spreker
bedoelde - de raad heeft onderschat, omdat hij daar niet over gesproken zou heb
ben. Spreker dacht de raad juist op zijn juiste waarde te hebben geschat door er
niet over te spreken, doordat iedereen op de hoogte is van die zaken, die daar
bekend over behoren te zijn. Daar kan spreker zonder verdere gegevens ook niets
meer aan toevoegen. Dat zal ook wel niemand kunnen, dacht hij.
Er zal gewacht moeten worden op het interim-rapport.
De heren van Wijk en M.Franken hebben nog gesproken over de situering van het
woonwagencentrum. Daarbij werd dan verwezen naar een terrein aan de Wittoucksingel.
De ruimte daar is echter te klein, wat dan een moeilijkheid is, en verder is het
daar uit het oogpunt van integratie afgewezen. De afstand naar de scholen en
de winkelcentra is ongeveer 2 maal zo groot als die naar Meilust zou worden.
Vandaar dat die lokatie toch als de meest gunstige wordt beoordeeld.
De heer P.M.L.FRANKEN zegt, dat de wethouder stelt dat die afstand te groot zou
zijn, maar hy wil hier toch wel nadrukkelijk stellen, dat, als op een woonwagen
centrum werkzaamheden worden uitgevoerd, die werkzaamheden wel eens kunnen be
letten om zo kort bij het centrum van de stad te zitten. Men kan midden op de
markt ook geen varkensstal bouwen, dacht hij. Men zal daar dus wel mee moeten
uitkijken.
De heer HURTEL vindt dat dan des te meer een reden om aan de oostkant van de
stad te gaan zitten en niet aan de west—zijde.