31
Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat een aantal fracties in hun begro-
tingsbeschouwingen vragen stellen die zij veel heter in de afdelingen gesteld zou
den kunnen hebben.
Daar is hij overigens niet de enige in, die vraagtekens zet bij de begrotingsbehan
deling want wethouder van lie ijst besluit zijn beantwoording met: vele zaken en pro
blemen zyn weer eens op een rijtje gezet misschien - waarbij hij dan zelf dat woord
je misschien in zijn tekst heeft onderstreept - en misschien is dat het nut van de
algemene beschouwingen.
Hy heeft begrepen dat ook bij andere partijen voor een deel wat onvrede is met de
aanpak, met de aanloopperiode daartoe. Met zaken die men van tevoren doet zoals
b.v. het saneren van de begroting en dergelijke. Hij vraagt zich af of toch nog
niet eens gestudeerd moet worden op een andere aanpak of een betere aanpak van de
begrotingsbehandeling.
Hij wil dan verder in het eerste deel van zijn betoog ingaan op een aantal zaken
die door andere raadsfracties zijn gezegd en op bepaalde antwoorden van het college
Overigens is het ook erg interessant om naar de jasjes te kijken waarin de algeme
ne beschouwingen van de fracties zijn verpakt. De voorzitter doelde al op het
/over jasje van de WD-fractie; het boter-kaas- en eierenspelletje, daar/zou men ook
een aardige filosofie kunnen ophangen. Als men dan naar de achterkant kijkt en
naar de daarop staande tekening zou men zich kunnen afvragen: die 2 mensen die
daar hun benen uitsteken zijn dat de remmers van de fractie of zijn dat de beide
leden van de fractie die de beide benen op de grond willen houden.
De heer VAM KEMENADE meent, dat die een extra stuwing geven.
De heer VAN DEN BULCK meent hieruit te kunnen concluderen, dat men er alle kanten
mee uitkan.
Hij zegt verder, dat men ook aandacht kan besteden aan een aantal verschrijvingen.
De WD wil b.v. de afvalstoffenwet in het Stadsblad laten publiceren. Hij dacht
dat dat toch vat té veel eer is voor het Stadsblad.
Over welzijn wordt in de beschouwingen van het CDA gesteld, dat er geen uitbrei
ding van beroepskrachten moet komen en dat de nadruk gelegd moet worden op het
vrijwilligerswerk. Hij vindt dan, dat dat wat te gemakkelijk wordt gezegd.
Hij dacht n.l. dat er steeds werk zal blyven, of een bepaald soort werk zal blijven
waarvoor alleen beroepskrachten ingehuurd kunnen worden. Dat heeft gewoon te mak
ken met een zekere deskundigheid. Hij denkt ook dat uitbreiding van vrijwilligers
werk ook betekent uitbreiding van ondersteunende beroepskrachten en ook een uit
breiding van kosten. Te denken valt aan materiaal, aan huisvesting en dergelijke.
Overigens wil hij opmerken, - de heer van der Stoel heeft daar ook al op gewezen -
dat de/bereidheid van sommige instellingen om met vrijwilligers te werken /niet-
hem ook met zorg vervult. In dit verband is het sociaal centrum genoemd. Dat vindt
hy heel uitdrukkelijk geen goede zaak. Hij vindt het streven naar meer vrijwilli
gerswerk goed, maar er zijn kanttekeningen bij te plaatsen.
De WD geeft onder het hoofdstuk welzijn een aantal criteria ter beoordeling van
welzijnsinstellingen of het welzijnswerk. Dat vindt hij op zich wel juist. Hij zal
de laatste zyn om niet te erkennen dat welzijnswerk kritisch bekeken moet worden.
Het probleem is echter hoe deze criteria werkbaar gemaakt kunnen worden.
Men praat niet voor niets ever de zachte sector als men het over welzijnswerk
heeft. Hoe wordt b.v. doelmatigheid gemeten. In het bedrijfsleven is dat wat an
ders want daar moeten producten uitrollen. Ds productie van het welzijnswerk is
veel moeilijker te meten al moet misschien wel in die termen gepraat worden.
Over ruimtelijke ordening wil hy zegg n dat met betrekking tot de discussie over
de Stad aan het Zoommeer de wethouder R.O. opmerkt: de naar voren gebrachte me
ningen behoren tot een complex van standpunten en vraagstellingen wat zo lang
zamerhand een eigen leven is gaan leiden. Hij gaat dan verder ook niet op de dis
cussie in. Misschien is de constatering juist maar daarom niet minder onthutsend.
Het betekent, dat het met elkaar niet gelukt is om helder over die zaak te dis
cussiëren, om tot een heldere probleemstelling te komen en tot het onderkennen
van een aantal mogelijke oplossingen. Hij dacht dat de wethouder daarmee aan al
len een brevet van onvermogen heeft uitgereikt. Hy laat dan even in het midden of
dat terecht is want hy heeft het gevoel toch wel een heldere discussie mogelijk
te vinden om tot een heldere probleemstelling te kunnen komen maar dat het ook
een aantal politieke keuzes zyn waardoor de zaak wat versluierd wordt.