30
betrokken gebied.
De heer V/ESTERHOF meent, dat, als er over Bergen op Zoom beslist wordt, men er
ook wel graag zelf bij is, ook al kost dat geld.
De heer BROOS heeft vanavond iets gehoord over recreatie bij dit onderzoek.
Wat dat betreft is er in het verleden van hem al een duidelijk standpunt op tafel
gekomen.
Verder wil hij nog even wijzen op een passage in de 4e alinea op bladzijde 138»
waar staat: Tenslotte zij nog vermeld, dat het door Uw raad verstrekte krediet
naar behoefte besteed zal worden; zodra b.v. zou komen vast te staan, dat een
stedelijke bebouwing in het Markizaat niet mogelijk is, zal geen gebruik meer
worden gemaakt van de diensten van het ingenieursbureau.
Dan vindt hij het duidelijk wel weggegooid geld, want zij gaan duidelijk van die
stedelijke bebouwing uit.
Mevrouw VLUG zegt, dat in de interim-nota de recreatie duidelijk ook is genoemd.
De heer BROOS had het over het voorstel en daar staat het dan in zoals hij daar
net citeerde.
Mevrouw VLUG meent, dat de heer Broos dan ook dat andere eens moest lezen.
De heer MASTENBROEK denkt nu, dat mevrouw Vlug anderen wil gaan dwingen om wat
te lezen. Hier wordt toch over een voorstel gepraat, dacht hij.
De heer BROOS had ook nog willen vragen of het bedrag van 50.000.- waarmee
werd gestart, reeds opgebruikt is.
De heer WESTERHOF zou op het betoog van de heer Mastenbroek wel een half uur
lang tegenargumenten kunnen aanvoeren.
Als dat zou kunnen, zegt de heer MASTENBROEK.
De heer V/ESTERIIOF denkt, dat de wethouder dat ook heel goed zelf zal kunnen doen
dus om tijd te besparen zal hij er nu niet verder op ingaan. Uiteraard is z?jn
fractie voor dit krediet. Hij heeft daarstraks bij interruptie al gezegd, dat
hier voor Bergen op Zoom grote belangen aan verbonden zijn. Dat zal men niet
aan hogere instanties alleen mogen overlaten. Daar moet de gemeente zelf ook
bij zijn. Het is dan jammer dat het zoveel geld kost maar hij dacht dat er wel
eens geld voor minder goede doelen was uitgegeven.
De VOORZITTER v/il antwoorden op 2 opmerkingen die rechtstreeks tot hem waren
gericht. Ten eerste heeft hij toegezegd, dat de bevolking nog inspraakmogelijk
heden krijgt. Die toezegging doet hij nu nog steeds gestand. Hij is echter van
mening, dat in het algemeen inspraak en oordeelsvorming zin heeft, wanneer de
elementen voor die oordeelsvorming bijeen zijn gebracht. Een van de elementen
voor die oordeelsvorming is, dat het voor hem een zinloze zaak is om te praten
over groeien of niet, als men helemaal niet v/eet of dat kan, V/at heeft het voor
zin om straks na een debat te zeggen: wij willen wel groeien, en er zou blijken
dat het helemaal niet kan, wil hij vragen.
Het zou best zo eens kunnen zijn b.v. dat op de vaste wal niet meer gebouwd kan
worden en dat in het Markizaatsmeer ook niet gebouwd kan worden hetzij om tech
nische redenen hetzij om financiële redenen. Dan zou alle moeite voor niets
zyn gedaan.
Hij houdt dus van inspraak, of de heer Mastenbroek dat nu gelooft of niet, maar
dan wel op basis van gegevens waarover men kan praten.
De heer MASTENBROEK hoort van de voorzitter: dan hebben we een aantal zaken
voor niets gedaan. Het zou best eens mogelijk kunnen zijn, en dat blijkt uit de
enquete van de Peperbus, dat het grootste deel van de bergenaren niet voor gro
te groei voelt. Als men dat dan weet, hoeft dat geld toch niet in het water
gegooid te worden, dacht hy.
De VOORZITTER meent dat in die enquete juist ontbreekt de gegevens waarop men
dat oordeel dan bouwt. Daar zal de wethouder straks nog wel op terugkomen.
Hij vond de opmerking van de heer Mastenbroek eigenlijk een beetje vervelend.
Hij wil wel degelijk inspraak op grond van argumenten of gewoon opstellingen,
waarop men een oordeel kan vormen. Dat vindt hij zelfs een hele redelijke zaak.