9
De heer VAN KAAM zegt, dat die commissie niet in het leven behoeft te worden
geroepen. Die is al samengesteld, alleen zij kan nog niet in rechte functioneren.
De VOORZITTER dacht dat het zo was, dat zij een begroting hebben moeten maken
waar dan dit bedrag op over bleef. Zij hebben daar dan een reserve—bestemming
aan gegeven en de besteding van dat bedrag willen zij dan overlaten aan de ad
viezen van die commissie. In eerste instantie hebben zij dus geen idee, waar
het bedrag aan uitgegeven gaat worden. Zij hadden het alleen maar over op de
begroting. Er is dus als het ware nu alleen maar de ruimte aangegeven.
Zoals de heer Mastenbroek het voorstelt is het natuurlijk wel een beetje vreemd,
maar de wijze waarop spreker het naar voren bracht is naar zijn mening wat plau
sibeler.
Zonder hoofdelijke stemming worden de ingekomen stukken voor kennisgeving aange
nomen.
3. a. Schrijven van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom aan bet raads
lid P.J.Sroos te Bergen op Zoom dei. 17 februari 19i^6 inzake net verstrek—
Een van informaties.
b. Schrijven van het raadslid P.J.Broos te Bergen op Zoom dd. 23 februari 1978
als antwoord op de brief genoemd onder a.
c. Schrijven van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom aan het raads
lid P.J.Broos te Bergen op Zoom dd. 6 maart~1978 als antwoord op de brief
genoemd onder b.
d. Schrijven van het raadslid P.J.Broos te Bergen op Zoom dd. 16 maart 1978
als antwoord op de brief genoemd onder c.
De VOORZITTER wil dan eerst maar het woord geven aan de heer van Heijst.
De heer BROOS heeft eerst een punt van orde.
De VOORZITTER zegt, dat dat altijd voorgaat.
De heer BROOS verlangt het woord vanwege een hem persoonlijk treffend feit.
Hij wil n.l. graag van de raad weten, of deze vindt dat deze kwestie hier en nu
in de raad behandeld moet worden. Hij verwijst daarbij in het bijzonder naar zyn,
ook in de agenda genoemde brief van 16 maart j.l., die hij, daar deze maar kort
is, graag nog even voor wil lezen volledigheidshalve.
De brief is gericht aan B.& W. en gedateerd 16 maart 1978 en luidtt
"Mijne Heren. In goede orde ontving ik Uw schrijven de dato 6 maart j.l.» verzon
den op 13 maart j.l. Nu U er kennelijk voor hebt gekozen om mij buiten de raad om
Uw brief van 17 februari 1978 te doen toekomen, waarin U mij mededeelt dat ik
voor het verkrijgen van informatie wordt doorverwezen naar de betrokken porte
feuillehouder, stel ik het op prijs dat U mij, eveneens buiten de raad om, ant
woordt op mijn schrijven dd. 25 februari j.l. Ik zie niet in waarom deze affaire
die mij persoonlijk betreft en waarin U zich tot nu toe dan ook rechtstreeks tot
mij hebt gewend, reeds thans, nu ik de verzochte informatie c.q. toelichting
nog niet van U heb ontvangen en derhalve niet het geringste vermoeden heb op
grond waarvan U mij beschuldigt, in de raad wilt brengen. Uit e.e.a krijg ik de
stellige indruk, dat U mij via en in de raad kennelijk wilt overrompelen. Immers
in tegenstelling tot U c.q. de voorzitter van de commissie voor economische
zaken kan ik my niet prepareren. Ik acht dit hoogst onbehoorlijk.11
Spreker zou het op prijs stellen, wanneer de raad zich eerst hierover uit zou
willen spreken.
De heer MASTENBROEK meent dat bekend mag worden verondersteld, dat de heer
Broos een ontzettend gevoel heeft voor publiciteit. Dat is op een gegeven mo
ment wel in hem te prijzen maar op sommige momenten ook wel eens niet.
Hij dacht dat dit op dit moment wel even buiten de orde moet zijn. Nu moet alleen
de zaak waarom het gaat ter sprake zijn. Die zaak is dan dat de heer Broos is
beschuldigd van iets waarvan niemand in de raad weet waarvan dat nu werkelyk
is. De heer Broos heeft een brief geschreven en gevraagd: wat zijn nu de werke
lijke feiten. Daarop is nog geen antwoord gegeven. Dan zou nu in deze raad deze
zaak behandeld moeten gaan worden.