13
Daar wil hij dan ook nu maar niet verder op ingaan.
Hij wil nog wel enige krenten uit het antwoord van het college aanhalen.
De uitwisseling van de notulen tussen de commissie welzijn en het welzijnsoverleg
in de stad lijkt hem erg prettig dus dat wacht hij verder dan maar af.
Het college heeft een vraag van zijn fractie, om eventueel een referendum te wijden
aan het welzijnsplan wat afwijzend beantwoord. Er wordt n.l. gezegd, dat de totale
bevolking in deze niet voldoende objectief zou kunnen oordelen.
Dat vindt hij een wat vreemde constatering. Wie zou het dan wel kunnen, wil hij
vragen. Juist bij de voorzieningen op het welzijns-vlak zou het interessant zijn
om te weten hoe de bevolking daarover denkt. Dat hoeft dan nog niet direct een
beslissing in te houden over de precieze invulling van dat welzijnsplan.
Wat hem betreft is het in ieder geval een materie die iedereen aangaat, of men
nu wel of niet gebruik maakt van die voorzieningen.
Bij de bevolking mag ook best het besef bestaan, dat alles uit de lengte of uit de
breedte zal moeten komen, dus dat er keuzes gemaakt moeten worden. Daar zou zo'n
referendum dan best wel een rol bij kunnen spelen, dacht hij.
Verder kan hij zeggen bijzonder verheugd te zijn over de kritische opmerking van het
college in de richting van het sociaal centrum. Men heeft zich daar al eens meer
mee bezig gehouden. Er zijn feiten aanvoerbaar, dat zo'n sociaal centrum niet op
timaal werkt. Dat ligt dan wel bij het college en daar komt men als raadslid niet
zo gemakkelijk aan. Hij herhaalt daarom er blij mee te zijn, dat het college nu wat
zaken heeft aangedragen._ /In
Het sociaal centrum zit/een positie die men zou kunnen vergelyken met een bekend
gezegde: leven als God in Frankrijk. CRM zit veel te ver weg, in de raad is er
nooit een discussie over. Het college heeft de informatie en daar zal de raad het
dan mee moeten doen. Hjj betreurt het, dat het sociaal centrum blijkbaar niet wil
overleggen, dit dan mét het CDA. Hij bedoelt dan het overleg met de gemeentelijke
sociale dienst. Een tijdje geleden is er een nota verschenen van het sociaal cen
trum waarbij al enkele opmerkingen zijn gemaakt en waar het college nu eigenlijk
ook weer wTat op terug komt. Het sociaal centrum vertikt het ten enen male om
vrijwilligerswerk te coördineren. Dat vindt hy zeer spijtig. Het sociaal centrum
beschikt zelf over een ruime bemanning, als men dat eens vergelijkt met b.v. de
Sosjale Joenit waar maar één beroepskracht zit. Als men dat werk dan ook eens
vergelijkt wat er bij beiden uitkomt, kunnen toch hier en daar wel wat vraagtekens
worden geplaatst,dacht hij. Dat doet hij dan ook.
Er is ook verschil in rapportering van die beide instanties. Als men als lid van
bepaalde commissies over die rapporten kan beschikken, valt dat ook wel degelyk
op. Hij vraagt zich wel eens af, wat het practisch nut is van de opleiding van de
mensen die daar terecht komen. Men mag niet te gemakkelijk oordelen over deze
zaak, maar mensen zijn geen dingen en zo'n instantie werkt toch met mensen en de
problemen van de mensen moeten dan centraal staan en de oplossing daarvoor.
V/at de bezwaarschriftenprocedure bij de algemene bijstandswet betreft wil hy zeggen
dat n.a.v. de opmerking van zijn fractie het college antwoordt - en dat begrijpt
hij niet helemaal - dat men niet een procedure wil die thans bij Arob dreigt te
ontstaan. Daar zou hij graag wat nadere toelichting over hebben.
Uiteraard wat hem betreft geen openbaarheid bij die beroepsprocedures. Dat is ten
enen male onmogelijk. V/at in vergelijking met de Arob-procedure wel opgaat is,
dat het een her-overweging in eigen kring is en daarom zegt hij in eerste instan
tie nog, dat én de dienst én de commissies die bij de bezwaarschriften betrokken
zijn, die de beslissing hebben genomen, betrokken moeten worden bij de beoordeling-
van bezwaarschriften, meer dan nu het geval is.
De heer DE LAET wil beginnen enkele opmerkingen te maken over democratisering en
voorlichting. V/at democratisering betreft stelt het college, dat de deze week
verschenen tweede nota inspraak een belangrijk discussiestuk kan zijn voor de ver
dere activiteiten die op het terrein van de inspraak mogelijk zijn. Niet alleen
deze nota, maar ook de aanzetten tot inspraak op diverse onderwerpen is voor de
democratiseringscommissie een tijdrovende bezigheid. Dat deze inzet van de DG
niet voor niets is, blylct uit de vele hoorzittingen en informatieavonden die ook
het afgelopen jaar door het college zijn georganiseerd en waar over het algemeen
ruime publieke belangstelling voor bestond. Het feit dat het college veel waarde
hecht aan het houden van hoorzittingen en informatieavonden is een morele onder
steuning voor het werk van de DC. Anderzijds is het jammer dat bij de beantwoording
van de schriftelijke vragen het college de secretariaatswerkzaamheden van de DC