20 De heer VAN HEUST zegt, dat het niet zijn gewoonte is om alle dingen waar hij mee "bezig is allemaal in de commissie aan de orde te stellen. Hy dacht dat dar een heel andere manier van vergaderen gebruikt zou moeten gaan worden. Daar heet de wethouder gelijk in, zegt de heer BROOS, maar deed de wethouder het dan. alvast maar voor 1<$. Dan wisten de leden die alvast. De heer VAN HEIJST dacht dat de commissie niet te klagen had over de wijze waarop- zij tegenwoordig geinformeerd wordt. Hij meent zelfs daar nog niet zo erg lang ge leden hij de commissieleden daar begrip voor te hebben gevonden. Daar heeft de commissie dan wel zelf voor geknokt, meent de heer BROOS. Mag het dan even. De VOORZITTER meent, dat men zo wel aan de gang kan blijven. De heer VAM HEIJST moet dan toch opmerken, dat, als dat dan gebeurt, het nog niet goed is. Dat is dan wel het gezever van de heer Broos. Dat wil hij dan toch wel kwijt. De wethouder mag van de heer BROOS alles kwijt. Misschien kan hij zelfs die pubten dan wel volstorten daar. De heer VAN HEIJST wil zeggen, dat, als de optie-termijn inderdaad is verlopen en er staan 2 gelijkwaardige gegadigden, dan gelooft hij dat met de 2e gegadigde verder moet worden gegaan. In dit geval echter had de 1e gegadigde nog een oe— paald belang by de gemeente, een belang: eventueel ontruiming van een min of meer hindergevend bedrijf aan de Zuidzijde Haven. Dan is er van gelijkwaardige belanghebbenden geen sprake, meent hij. Dan probeert men nog de 1e gegadigde aan te houden en die onderhandelingen af te ronden. Dat is het verschil. Net zo goed als er hier een aanvrage zou zijn van een mijnheer a, waarvan de ge meente een pand moet kopen in de binnenstad op een bouwperceel b.v. in Tuinwijk, en de optie zou verlopen zijn, maar op hetzelfde perceel heeft ook een mijnheer b. aangevraagd, dan zal de gemeente, indien men denkt dat er een kans bestaat om deze zaken aan elkaar te koppelen en tot aankoop van het pand van mijnheer a in de binnenstad te komen, bereid zijn om die optie ook in dat geval te verlengen. De heer BROOS is zo nodig bereid er ook nog een mynheer c. bij te halen. De heer VAN HEIJST meent, dat in dat geval a en b geen gelijke candidaten zijn voor de gemeente omdat met a ook nog een ander belang kan worden rondgemaakt misschien De heer Broos had het over sociale aspecten. Daar heeft spreker het helemaal niet over gehad. Hij heeft het over zakelijke aspecten gehad. Ook het zakelijk belang van een gemeente, om een enigszins hindergevend bedrijf uit de binnenstad naar buiten te kunnen verplaatsen. De heer BROOS meende dat uit de woorden van de wethouder toch te kunnen opmaken, die sociale aspecten. De heer VAN HEIJST meent dat het in heel deze v/ereld nooit een automatisme kan worden want dan kunnen net zo goed alle percelen in een computer v/orden ges uop t en maar op knopjes drukken en ponskaarten knippen enzovoorts. Dan zcu er m ieder geval geen wethouder grondzaken meer nodig zijn en zou er ook een opperhoofd min der zijn. Hij vindt het te dol om te insinueren, dat deze zaak zo loopt, omdat de 2e gegadig de slecht zou liggen. Dat is te dol om over te spreken want ook die 2e gegadigde kan vandaag de dag hier getuigen, dat ook in zijn geval herhaaldelijk een optie is verlengd. Dat heeft hij in 1e instantie ook reeds benadrukt. Het is voor het bedrijfsleven, en zeker nu niet, gemakkelijk om op korte termijn belangrijke beslissingen te nemen en dat was ook in het verleden vaak het geval. De heer BROOS wil vragen, of er toen ook sprake was van een 2e gegadigde. Ie wet houder werkte daarnet zo leuk met: a en b zijn niet gelijk, Is het voorbeeld .-.at de wethouder aanvoert dan wel te vergelijken met datgene wat nu aan de orde is. De heer VAN HEIJST moet zeggen, dat de 2e gegadigde in dit geval niet gelykvaaraij is aan de eerste. Dat zal duidelijk zijn. De heer BROOS doelde op het voorbeeld wat de wethouder aanhaalde, datn.l. de 2e gegadigde ook in het verleden een optie verlengd heeft gekregen. Hij wil dan weten

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1978 | | pagina 101