3 Hij hoopt dat het college hem daar een duidelijk antwoord op kan en wil geven. Van de andere kant heeft men alle kans dat, als men deze voorlichting de kant van maat schappijleer uit wil trekken, en dan denkt hij, dat als men naar de afdeling voorlichting gaat en het hele pakket wat in de afgelopen periode bij elkaar is gebracht krijgt en be studeert, de betreffende leraar daar best zijn voordeel mee zal kunnen doen. Hij ziet dus voorlopig niet in, dat in deze zo ver moet worden gegaan. Hij persoonlijk staat dus wel achter de brief van B. W. maar hij vindt die nog niet scherp genoeg. Niet duidelijk genoeg. Hij zou het op prijs stellen als B. W in deze een duidelijker standpunt in zou nemen en zich niet gaat verstoppen achter de commis sie ad hoe. Hij wil wel eens graag meningen van B. W, horen. De heer VAN KAAM heeft eigenlijk een aanmerking op beide brieven onder n en o. Hij had graag gezien, dat B. W. in het antwoord beter op de vraagstelling had gelet. De betreffende brief van de DC was verder ook niet bij de stukken, zodat de raadsleden nooit kunnen weten op welke vragen B. W- hier nu antwoordt. Hij zou willen vragen of het. in de toekomst mogelijk is om, als er in brieven vragen worden gesteld, deze ingekomen brieven ook bij de stukken te leggen zodat de raadsleden precies weten welke vragen er zijn gesteld en wat de mening van het college is betref fende een antwoord daarop. Ook mevrouw VLUG wilde hetzelfde vragen. Bij de vorige raadsvergadering waren ook antwoorden op brieven van B. W. doch de betreffende vragen die werden gesteld waren niet bij de stukken. Over het geheel gezien zou zij in deze zaken dus graag ook de inge komen brieven bij de stukken zien, mèt de antwoorden daarop dan van het college. De heer MASTENBROEK wil hier ook nog even op inhaken. De DC heeft n. 1. in oktober en november ook al brieven gestuurd aan de raad en die hebben nog nooit ter inzage ge legen bij de stukken. Dat vindt hij ook wel een beetje lang duren zo langzamerhand. Ook de heer NIJPELS ziet de DC helemaal niet meer zitten. De heer Mastenbroek zegt nu wel dat de DC lastig is, maar hij zou eigenlijk willen zeggen, dat ze vervelend aan het worden zijn. Zij remmen op deze wijze het dagelijks bestuur van de gemeente. Als men die kant opgaat, is het geen democratiseringscommissie meer. Dan wordt het college alleen maar dwars gezeten. Zo ziet hij deze zaak. De VOORZITTER neemt dan maar aan, dat de heer Nijpels daar sterk tegen is. Hij kan verder zeggen dat, wat de DC betreft, het college inderdaad twijfels heeft. De heer Mastenbroek heeft gelijk als hij zegt dat de commissie een raadscommissie is en dat die ter beoordeling van de raad staat. Wat het niet bijvoegen van de brieven be treft wil hij gelijk schuld bekennen namens het college en namens het ambtelijk apparaat dat die er dus inderdaad wel bij hadden moeten zijn. Hij kan dan nu wel beloven dat het nooit meer zal gebeuren, maar dat heeft zo weinig zin, want het zal heus nog wel eens voor komen. Op een gegeven moment blijkt n.l. gewoon, dat zo'n stuk er niet bij is. Hier gaat het nu over onderwijsvoorlichting, waarvan het college zich dan afvraagt of dit nu wel een taak is voor de DC. Vandaar dat het college dan ook schrijft: doe dat nu toch niet zo. Bovendien is het zo, dat het college inderdaad van plan is om in de commissie ad hoe - ook een raadscommissie - de hele doelstelling en het hele opereren van de DC aan de orde te stellen. Om dat dan daarna aan de raad ter discussie voor te leggen. Het college meent, dat bepaalde akti- viteiten van de DC in zo'n richting gaan, die misschien minder gewenst is. Ais de raad dan op een gegeven moment zou bevestigen dat het standpunt van het college juist is, zou dat natuurlijk goed zijn. Het gaat hier over een brief, gericht aan B. W. van de DC en het colleges moet daar dan. dus ook op antwoorden. Bevoegdheden en dergelijke komen hier verder niet ter sprake. Hij dacht wel dat het vol komen redelijk was, dat de raad ophieuw, na al die jaren, een uitspraak doet of de DC in deze vorm, met deze doelstelling, moet blijven bestaan óf niet» Hij wil nog wel even in herinnering brengen, dat de raad destijds practisch unaniem meende dat er een DC moest worden ingesteld. Toen het statuut voor de commissie klaar was, kreeg het een krappe meerderheid in de raad. Hij dacht dan ook dat er alle reden was - ook hier nu de diverse geluiden beluisterend - om via de commissie ad hoe voor het commissiebestand, de DC als zodanig aan de orde te stellen. Daar zal men dan gewoon even op moeten wachten.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1976 | | pagina 77