de horeca nodig en waarschijnlijk ook wel nuttig zal zijn. Overigens zou hij graag de be
togen van de heer van Kaam en mevrouw Vlug willen onderstrepen.
De heer VAN KAAM vraagt of dit inhoudt, dat er voor de toekomst wel een mogelijkheid
in zit.
De VOORZITTER meent, dat men nooit mag zeggen: nooit.
De heer NIJPELS zegt dat al langer hoe meer duidelijk wordt dat er in Bergen op Zoom
een echt zalenprobleem bestaat.
De VOORZITTER dacht, dat dit woord ook al eens meer was gevallen.
Bij c. zegt de heer VAN KEMENADE dat het een brieven-avond lijkt te worden, en dan
speciaal over korte brieven want zeker ten aanzien van dit punt vindt zijn fractie, dat
de brief wat aan de korte kant is. Hij zal direct aangeven waarom.
Het belangrijkste punt wat het college naar voren brengt is in feite het in samenwerking
met de gewestraad werken. Dat vindt hij bijzonder belangrijk en daar kan hij dan ook
helemaal achter staan. Hij heeft toch nog wel een aantal vragen hierbij.
In de brief van het contact-orgaan wordt n.l. een uitspraak gevraagd van de raad.
Daar vindt hij in de stukken verder niets van terug. Er wordt op een gegeven moment
gezegd dat er vragen zijn aan alle gemeentebesturen en raden, wat hij dan een vreemde
constructie vindt, om een uitspraak.
In paragraaf 8-2 waar ook de mensen van het contact-orgaan naar verwijzen, staan een
aantal wetenswaardige dingen. Er staat n.l. onder punt 2, het zwaartepunt komt bij het
contact-orgaan west-brabant te liggen waarbij de samenwerking wordt voorbereid en
uitgevoerd door een daartoe gevormde werkgroep, die zou kunnen bestaan uit portefeuil
lehouders van economische zaken - in Bergen op Zoom zou dat industriezaken kunnen
zijn, dacht hij - en werkgelegenheid van de gewesten, en die gemeenten die industrie
terreinen hebben waarvan de betekenis op zijn minst sub-regionaal is. Hij dacht dat ook
dat in Bergen op Zoom het geval was. In deze werkgroep kunnen tevens de hoofden van
deze industrie-terreinen zitting hebben.
Uit debrief van het college blijkt hem nu ergens, dat het college het zwaartepunt wil
hebben bij de gewestelijke samenwerking. Het contact-orgaan kan dan een coördinerende
rol spelen en naar hij meent ook een begeleidende rol, zeker als men gewestelijk gaat
werken. Het punt van de werkgroep mag echter naar zijn mening ook niet zo maar zonder
meer worden verworpen. Hij vindt, dat die toch in een of andere vorm, dus met inacht
neming van wat het college in de brief schrijft, geformeerd zou moeten worden, die
werkgroep dus. Hij vindt dat ontzettend belangrijk. Onder 8 punt 2puit 3 komt nog iets
naar voren n.l.: wanneer een candidaat voor west-brabant zich oriënteert op een nieuwe
vestigingsplaats wordt hem veel moeite bespaard indien hij op een centraal punt kennis
kan nemen van de mogelijkheden die het gebied hem kan bieden. Daarnaast zal vanuit dit
centrale punt een actief acquisitiebeleid gevoerd kunnen worden.
Uiteraard in samenwerking met de betrokken gemeenten.
Als hij zich de soms verhitte debatten in herinnering roept van de afgelopen algemene
beschouwingen, dacht hij dat hier voor het college en voor Bergen op Zoom toch een aan
tal mogelijkheden lagen. Dat dus, naast wat in de brief wordt geschreven over geweste
lijke samenwerking, toch ook die werkgroep geformeerd zou kunnen worden en dat dan
inderdaad ook dat actieve acquisitiebeleid met een groter aantal gegevens dan er hier
waarschijnlijk op dit moment zijn, opgevoerd zou kunnen worden.
De heer WESTERHOF meent dat de essentie van de vraagstelling en van het antwoord
daarop was, of deze problematiek aangepakt gaat worden met heel west-brabant - dat
is dus van Breda tot aan de zeeuwse grens - of wordt dat in wat kleiner regionaal ver
band gedaan. Het lijkt hem zinvol, zeker in deze tijd, dat men elkaar niet op kleinscha
lig gebied vliegen af gaat zitten vangen en dat tot een vorm van samenwerking en coördi
natie wordt gekomen. Van de andere kant gelooft hij ook, dat dit een hele moeilijke zaak
is. Dat ziet men internationaal en ook op regionaal niveau. Het hemd is altijd nader dan
de rok. Hij meent dan ook, dat dit stapje voor stapje zal moeten worden gedaan.
Als men eerst maar eens zo ver zou kunnen komen, dat in het eigen streekgewest hier
iets van de grond gekregen kan worden, dan zou hij al heel erg blij zijn; als dat dan is
gelukt kan men misschien wat verder en breder gaan denken. Die grote stap ineens doen
lijkt hem dan zo uit te pakken, dat er zeker niets van terecht zal komen.
Vandaar dat hij het met de teneur van het voorgestelde antwoord helemaal eens is.
Hij zou er echter wel voor willen pleiten, dat deze zaak in de commissies van de gewest
raad uitvoerig aan de orde komt en ook wel graag in de eigen raads-commissies.