42 De heer A. FRANKEN zegt: toch wel. De heer HSrtel zei ook nog dat de fractie van de Stadspartij erg voorbarig is als zij stellen dat er geen aanvaardbare alternatieven zijn. Dat zou een voorbarige conclusie zijn. Hij zou ook nog eens willen vragen, dat die aanvaardbare alternatieven nu dan eindelijk: eens genoemd gaan worden. Hij moet dan nogmaals zeggen dat de wethouder in eerste instantie zei: er zijn wel alternatieven geweest, maar die zijn van de tafel geveegd. Dat meent hij dan als een tegenstrijdigheid in het betoog van de heer Hhrtel te moeten aanmerken. Op het eind zei de heer HSrtel zijn best te willen doen om een aanvaardbaar alternatief te zoeken. Uit deze woorden kan spreker dan niets anders concluderen, dat er op dit moment inderdaad geen alternatief is. Mede daarom is zijn fractie tot het besluit gekomen om te zeggen, dat zij de KaaBee toe willen stemmen zich daar te vestigen. De heer VAN DEN BULCK heeft de voor-stemmers niet gehoord over het gevaar van pre cedent-werking. Uitgezonderd dan de heer Franken die zei dat het een incidenteel geval is. Spreker dacht niet dat dit een incidenteel geval zal blijven. Het gevaar is erg groot, dat er anderen zullen komen en vragen: waarom hij wei en ik niet. Hij zou graag van die voor-stemmers nog willen horen of zij dat gevaar van die prece dentwerking zien of niet. Dat is voor hem een erg belangrijk punt. Verder is hij het met de heer van Heijst eens, dat er rekening moet worden gehouden met de ondernemers. Dat vindt hij n. 1. ook. Men moet er wel rekening mee houden maar dat wil dan niet zeggen dan men aan de lei-band moet gaan lopen van de ondernemer. Men mag ze best wel beperkingen opleggen en dat vindt hij dan ook weer niet: de onderne mers onder druk zetten. Met de heer Dekkers en ook wel met anderen, denkt hij dat er wat meer duidelijkheid over de alternatieven zal moeten komen, hetzij nu, hetzij de volgende keer. Hij praat dan in de geest van de motie die om uitstel vraagt. Met de heer Mastenbroek zou hij van het college graag willen horen wat op dit moment nu het beleid ten aanzien van de binnenstad is geworden. Hij wordt wat dat betreft toch wel aan het twijfelen gebracht. Een laatste opmerking is dan, dat hij het gegoochel met cijfers en met verdiepingen niet helemaal kan volgen. Als hij de wethouder goed heeft begrepen zouden er 2000 m2 nodig zijn. Grondoppervlak. Op de Bosstraat zijn er 1600 m2 beschikbaar. De heer VAN HEIJST zegt, dat de man dan 4-hoog nodig heeft om hetzelfde volume te kunnen bouwen wat op Plein 13 kan komen. De heer HaRTEL zegt, dat hij dan wel 400 m2 teveel heeft. De heer VAN HEIJST moet zeggen, dat die bovenbouw op Plein 13 daar minder omvangrijk is. Dat zou de heer Hartel toch ook kunnen weten. De heer VAN HEIJST dacht dat het verstandig was wat iemand daarstraks zei, om met de ze hitte maar niet kwaad te worden. Hij is dat ook helemaal niet van plan. In eerste instantie is hij nog wel iets vergeten, want hij gelooft toch dat er voortdurend wordt gesteld dat dit geval door het planologisch beleid wordt doorkruist. Daarom wil hij nog wel even citeren uit een brief waar de heer HSrtel ook uit geciteerd heeft van gemeentewerken, waarin uitdrukkelijk staat, "Hier staat overigens wel tegen over, dat het bezoeken van een woning-inrichtingsbedrijf veelal een doelgerichte aktivi- teit is die niet direct gekoppeld is aan het winkelen". "In dit opzicht is een wat solitaire ligging niet zo'n probleem. Hij heeft vroeger - hij draait al enige tijd mee - een andere planoloog eens horen spreken over secundaire winkelfuncties en dan werd er gedacht aan grote toonzalen voor volumineu ze goederen. Toen werd altijd beweerd, dat dit soort secundaire winkelfuncties niet in een gewone winkelstraat behoefden te worden opgenomen. Ook die gedachte heeft ongetwijfeld bij de meerderheid van het college gespeeld. Het woord alternatief is nu al zó vaak op tafel geweest. De heer Hartel zei, dat dit door het college van de tafel is geveegd. Dan moet hij toch wel het volgende zeggen al doet hij dat niet graag. Uit de beraadslagingen van de commissie grondzaken werd het hem duidelijk, dat zijn col lega-wethouder toch contact had gehad met de middenstand. Op zijn vraag, in de eerst volgende college-vergadering, öf daarbij over een alternatief was gesproken, werd er gezegd door de heer Hartel, dat daar gesproken was over de situatie Bosstraat-Lindebaan.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1976 | | pagina 243