41 Voor hem althans is het niet aanvaardbaar dat een ondernemer zegt: men houdt het een maand aan en die maand is dan voor mij de limiet om uit Bergen op Zoom weg te gaan. Dat kan deze aan hem niet verkopen. De heer van Kemenade had het over alternatieven en wat dat betreft steunt hij de heer Nijpels. Er zijn tot nu toe nog maar weinig alternatieven uitgekomen. De heer van Kemenade kan dan wel praten over de selctieve investeringsregeling maar wat dat betreft steunt hij dan weer de heer van Heijst dat, als het kapitaal aanwezig is, en men strooit met arbeidsplaatsen, dan alles flexibel is. De heer VAN KEMENADE heeft het woord selectieve investeringsregeling helemaal niet genoemd. De heer A. FRANKEN zegt, dat de heer Hartel in zijn antwoord terecht heeft gesteld, en alles tot zijn juiste proporties teruggebracht, dat het hier om de plaats gaat. Dat is het fundamentele punt van de discussie. Daarin is hij het helemaal met de heer Hhrtel eens. Hij heeft ook gesteld, en ook de heer Dekkers kwam daar op terug, dat er binnen het col lege een alternatief is geweest, maar dat is van tafel geveegd. Hij zou de heer Hartel dringend willen vragen, wat zijn die alternatieven geweest en wie heeft die van de tafel geveegd. Als er dan werkelijk alternatieven zijn wil hij die nu van avond toch ook wel eens horen. Hij heeft inderdaad in eerste termijn gewezen op de arbeidsplaatsen en de heren Hartel en van Kemenade zijn daarop teruggekomen; Beiden zeggen dat er ook arbeidsplaatsen verloren kunnen gaan door de verstoring die gaat optreden. Dit is dan natuurlijk even een primair punt. Door die ene zaak uit de Bosstraat weg te trekken, gaat er dan werkelijk een verstoring optreden in die Bosstraat. Dat gelooft hij n.l. gewoon niet. De andere middenstanders die daar zitten zijn die nu werkelijk allemaal alleen afhankelijk van die ene KaaBee?. Daarom heeft hij in eerste instantie ook gezegd dat men toch wel hun ondernemingsgeest tart door te stellen, dat, als die KaaBee daar weggaat, er een verstoring op gaat treden. Hij dacht dat dit een overdreven voorstelling van zaken is. De heer Hartel zei, dat de uitbreidingsmogelijkheden daar ter plaatse wel degelijk aan wezig zijn. Hij heeft van de heer van Heijst gehoord, wat de grootte van het pand wat KaaBee moet hebben moet worden, met de nodige plaatsen voor parkeren. Als daar in die binnenstad werkelijk een gebouw zou moeten komen van 2 of 3 hoog 4-hoog zegt de heer VAN HEUST. De heer A. FRANKEN zegt, zelfs 4-hoog dus, dan ziet hij toch werkelijk niet dat hier van een aanvaardbaar alternatief ter plaatse gesproken kan worden. Tot zijn genoegen heeft hij van de heer Hartel beluisterd, dat een gesprek aanstaande is en dit dan in overeenstemming met het college. En de heer van Heijst en de heer Hartel zullen met de heer van Tilburg en/of diens architect nu eens gaan spreken. Dat vindt hij van het college een juiste beslissing,maar hij had het nog veel juister gevon den als een dergelijk gesprek in een eerder stadium was gebeurd. Dat was veel verstandi ger geweest, dacht hij. Hij komt dan nog even terug op wat de heer Hartel als een fundamentele opmerking maak te toen hij stelde: door een vestiging aan de Zwarteweg wordt de planologie verstoord. Opnieuw vraagt hij de heer Hartel: Is dat nu werkelijk zo. Daar heeft hij dan 3 argumenten voor. Ten eerste is voor het pand aan de Bosstraat nu een heel serieze gegadigde. Daar zal ongetwijfeld een nieuw bedrijf in komen. Is dat dan een verstoring. Ten tweede wordt er -, en dat heeft hij in eerste termijn ook duidelijk gezegd - aan de Zwarteweg toch geen winkelcentrum gecre'éerd. Hij ziet dit als een incidenteel geval. Bij gebrek aan alternatieven. Hij wenst daar beslist geen winkel-centrum. Hier wordt naar een oplossing gezocht voor een incidenteel geval. Als daar een winkel-centrum gecre'éerd ging worden kan hij met de heer Hartel meegaan dat het evenwicht verstoord zou worden. Dat is nu naar zijn mening niet het geval. De heer Hartel zei verder wel flexibele planolo gie te willen, mits het niet verzwakkend werkt. Dat vindt spreker juist, maar hij zou dan toch de heer Hartel vriendelijk willen vragen om eens aan te tonen dat dit werkelijk ver zwakkend werkt. Mede gezien de twee eerste redenen die hij zoeven noemde. De heer HARTEL moet dan zeggen: zie mijn nota. De heer A. FRANKEN zegt, die heel goed bestudeerd te hebben, dat weet de heer Hartel. De heer HaRTEL gelooft er niets van.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1976 | | pagina 242