20
Mevrouw VLUG heeft toch nog 2 opmerkingen, omdat zij vindt dat de voorzitter een be
paalde draai geeft, als zij dat zo mag zeggen, - al is het misschien niet zo aardig -
aan de wensen omtrent die artikel 61 zaak.
De VOORZITTER weet best wat mevrouw Vlug wil zeggen. Het gaat er niet om of hij
het standpunt van mevrouw Vlug in die commissie goed heeft vertolkt, maar of hij het
standpunt van de commissie goed heeft weergegeven.
Mevrouw VLUG is er toch van overtuigd, dat de commissie dit met haar eens zal zijn.
Als de voorzitter zegt dat, als de commissie een artikel 61 commissie wil, dat in zekere
/is zin een bewijs van wantrouwer/voor de vertrouwensmensen die de raad zelf in het college
heeft gekozen, vindt zij dat, als zij dat eerlijk moet zeggen, volkomen misplaatst.
Dat heeft de VOORZITTER helemaal niet gezegd.
Hij heeft gezegd: het standpunt van de commissie was dat, als men naar artikel 61 gaat,
in principe het voorzitterschap vrij moet zijn. Dat betekent niet, dat de commissie
vindt dat in de praktijk altijd de niet portefeuillehouder voorzitter moet zijn en toen heeft
hij gezegd: ik roep al 10 jaar dat ik het een beetje onzinnige zaak vind dat zo gauw als
de raad iemand tot wethouder heeft gekozen, hij dan verder met wantrouwen begeleid
wordt.
Dat is dus heel iets anders.
Mevrouw VLUG was ook nog niet uitgepraat en wilde het toch graag even afmaken.
Zij vindt n.l. dat een raadscommissie, die aan de raad adviseert, dus tevens aan B. W.
adviseert, want B. W. maakt deel uit van de raad Wat is daar nu in principe op tegen
wil zij vragen.
Zij wil over het voorzitterschap zeggen, dat zij in principe voorstander is van de porte
feuillehouder als voorzitter. Dat zal in de praktijk ook wel gewoon het geval zijn.
Nu er echter gecombineerde commissies komen waarin meerdere portefeuillehouders
zaken aan de orde hebben, vindt zij, dat de commissie dan vast moet stellen wie de voor
zitter is van die commissie. En dat dan gewoon uit practische overwegingen.
De heer MASTENBROEK vraagt, of. dit nu de tweede ter mijn is. Hij dacht dat de voor
zitter een vraag had gesteld aan de commissie ad hoc-leden.
De VOORZITTER zegt, dat dit inderdaad zo is. Hij dacht de mening van de commissie
wel goed te hebben weergegeven, maar hij heeft daar een andere beschouwing aan toe
gevoegd. Hij wil aan de leden van de commissie vragen, of die iets toe te voegen hebben
aan zijn betoog.
De heer MASTENBROEK kan daar met "nee" op antwoorden.
De VOORZITTER wil dan nu de 2e termijn openen.
De heer NIJPELS wil dan expres maar heel kort zijn. Het is n.l. zo, dat hij de raad niet
helemaal begrijpt. Hij wil dan even heel ernstig zijn. De voorzitter is burgemeester
van Bergen op Zoom en als hij dan als voorzitter van de commissie van financiën moet
gaan afwachten of hij alstublieft voorzitter mag worden van zo'n commissie, vindt hij
persé niet juist.
Mevrouw VLUG zegt, dat dit een artikel 62 commissie is.
De heer NIJPELS zegt, dat hij ook stemming wil vragen over die artikel 61-zaak.
Hij vindt het n.l. niet juist als een burgemeester, die hoofd van een gemeente is, mis
schien ergens wordt weggezet en alleen maar als lid aan een vergadering zou mogen deel
nemen.
De VOORZITTER moet zeggen dat het voorstel van de commissie ad hoc is, om financiën
en economische zaken artikel 62-commissies te maken. Dan is de portefeuillehouder
de voorzitter.
De heer NIJPELS wil dan nog iets verder gaan en vragen om een stemming inzake dat
artikel 61.
De VOORZITTER zegt, dat dat straks ook nog komt. Dat heeft dan echter niets met finan
ciën en economische zaken te maken. Daarvan stelt de commissie voor om die artikel 62
te geven.
Daarvan is dan de portefeuillehouder automatisch voorzitter. Men kan ook zeggen, dat die
dan door B. W. wordt aangewezen.